Lucas Dewaele, dagboek

Over fotografie en leven.

De falsificatie in de Belgische fotografie (6) : over de boze wichten en aardigen.

dagboek3378LD

Een slechtkijkend iemand vroeg mij ooit, op een exquis moment: ‘Maar wat, beste man, als de verwondering, die jou doet fotograferen, blijkt weinig geëlaboreerd te zijn?’ Omdat de dame toch een vermoede sérieux aanreikte, heb ik over deze vraag lang en breed en zonder rancune nagedacht. Maanden. De raisonneuse in kwestie had gelijk, een surplus aan gelijk, om deze vraag te stellen. Wat als ‘verwondering’ inderdaad een lege doos, verpakkingspapier, verlakkerij, een stijl- en glijmiddel, een ornament blijkt te zijn? Dan moet ik deemoedig het hoofd buigen en erkennen dat de verwondering een feitelijke strategie is, om een beeld ‘verkocht’ te krijgen, of, laat mij wel wezen, misschien een povere vorm van zelfbegoocheling. Een greep in nood aan ‘inhoud’. Capitulatie in de voor- en achteruikijkspiegel. En een mispassende partout op ware blijken van gebrekkig intellect.

Ik heb deze gedachte op onorthodoxe wijze laten gisten. Namelijk door te blijven  geloven in ‘verwondering’ als in een onvalse drijfkracht om beelden te blijven maken. Een beetje op de wijze van Walker Evans : ‘Leaving aside the mysteries and the inequities of human talent, brains, taste, and reputations, the matter of art in photography may come down to this: it is the capture and projection of the delights of seeing; it is the defining of observation full and felt.’

The delights of seeing, het plezier van het zien. Het fotografisch zien, het zien met een camera in de hand, het zien én omkijken naar andermans beelden, het kijken door een optische camerazoeker, naar die nabije en onvriendelijke wereld. Het ondermaanse van lege, grijze stationsdreven bij slecht weer bijvoorbeeld, buurten waar het parochieblad in postbussen valt.

dagboek3356LD

Bij wijze van uitgelopen kanttekening ben ik ook tal van kunstkritiekjes gaan lezen – de leesbare, die je bijvoorbeeld in BV-promenadeblad De Standaard aantreft. Ik ben als niet-ingewijde de zinnen en de alinea’s gaan afstruinen, simpelweg om er de omhulsels van de woorden af te halen en kernachtige inhoud te ontdekken. Ik vond vooral een steeds wederkerend artikelpatroon. Een naam, referenties, een neo-isme, een volkse theoretische uitleg, een anekdote of twee, een objectieve vermelding van bezichtigingsuren, een persoonseigen concluderende appreciatie, een kwinkvijg, een oorslag. Meer niet, tenzij het verzwijgen. Mijn ontiegelijke honger naar ‘inhoud’, om over het tegenzeggelijke, met woorden en volzinnen te vertellen, bleef. Intact. Overgeleverd aan alweer een flinke dosis scepsis. Een Grieks synoniem voor danig boerenverstand. Of restitutie voor het geschonden bestaan. Of gewoon een populistische reflex. Vul gerust aan. Citeer uit het parochieblad desgewenst.

Ik stelde mij lezendeweg ook de vraag : waarom komt de spiritualiteit van de maker, de exposant, de actueel belichte kunstenaar toch zo weinig of niet aan bod? Niet dat een volledig moraliteitsverslag van elke artistieke netwerker dient uitgesmeerd te worden, maar toch. Dat onlichamelijke gedachtegoed, dat bepalend is voor de creatie van een kunstwerk of voor, laat mij losweg zeggen, een ‘vandalenstreek’ in één of ander Brussels kunstencentrum. Ik zit het snedig achterna. En ik snap dat ik een fundamenteel taboe aansnijd. Irritant voor parochiebladlezers.

Als evangelisch-geïnspireerd mens heb ik eens scherpzinnig gegoogled. Dat mag in mijn ongebonden kringen. Gecombineerde woorden als ‘spiritualiteit + kunst + moraliteit + kunstenaar’ en hun Engelse equivalenten. Ik vind weinig. Hier en daar wat gezwaai met Grieks-orthodoxe iconologie en een verwaaide pastoor die ook nog eens academie loopt. Een evidentie is het niet om tot het klokhuis der gekende kunstnamen en hun beschrijvers door te dringen; de afdekking naar hun concrete ego is wel heel solide afgewerkt. Een vriendelijke vraagstelling, per mail, aan befaamde mensen, wordt versmoord in stilzwijgen. Of in wat een PR-agent in zijn sjabloonbox liggen heeft: antwoorden in de trent van ‘your almost unanswerable question’ tot gewoon ‘geen tijd’.  Biografieën zouden uiteraard wel een uitkomst kunnen zijn (vooral de niet-geautoriseerde), maar bieden immanent wat perspectief in terugkaatsend licht: omtrent de spirituele geaardheid van dode kunstenaars geen kwaad woord. Het is quasi ondoenbaar om te peilen in wat ferme, nieuwerwetse kunstenaars echt bezielt, beweegt. Het vermoeden, dat geld en aanzien en netwerken puur symptomen zijn, in de kracht die een werk voortbrengt, groeit. Mijn peilen naar het onderliggende denkraam – Wessel Stoker, esthetica-prof spreekt over de ‘existentiële inhoud’ – is aan mij besteed. Aan wat ik tot op heden opraapte, beleefde ik geen genoegen en veel dédain. Ik heb te veel mensen ontmoet die een neerbuigende attitude t.o.v. deze vraag naar het spirituele segment in het kunstenaarschap, omarmden. Alsof het een vloek of een teken van domheid is, dit aan te raken.

Ik hou een dubbel gevoel aan de zelfopgelegde pelgrimage in kunstenland over. Ik heb hekel opgewekt, mensen verleid tot uitspraken als ‘ah, ik haat fotografie’. Anderen hebben beleefde beloftes gemaakt, gezworen mij beleefd te antwoorden op deze struikelpunten. Vooral huichelachtige stilte heb ik geoogst. En korte gesprekken die in no time duidelijk maakten dat er niet te stellen vraagstukken zijn. Het wereldje van Opus Artis, en bij inbreiding, van een stuk onderwijzenden, is niet gediend met het beproeven van de nucleus van het kunstlandschap. Omerta! Het schaadt. Belangen. Ga weg van ons kruispunt. De andere kant van mijn dubbel gevoel is er één van bevrijding. In mijn losvrije beleving heb ik wellicht een aantal boze wichten en aardigen mijn aanvoelen gewoon duidelijk gemaakt. Blakende, naïeve, rechttoe-rechtaan denkbeeldjes, die in de eerste plaats een bewijs van ontvoogding hard maakten. Mijn werk behoeft geen expositie, ik dien geen ‘m’as-tu vu’-tafereeltje op te voeren, geen gebrekkig afgebroken zinnen en puntjestaal te hanteren. Mijn industrietje is er ééntje van eigen vluchtige handwerkjes. Met beeldjes die mijn beroering telkens van het nulpunt optillen. Het hoeft niet altijd ‘verwondering’ te zijn : beeldjes mogen rustig op niets uitlopen. Zolang mijn makersziel maar niet verzandt, prijs ik mezelf niet ongelukkig.

dagboek3351LD

Wandelen.

dagboek3105LD

dagboek3108LD

dagboek3111LD

dagboek3132LD