Lucas Dewaele, dagboek

Over fotografie en leven.

Month: August, 2012

Concordia sine qua non.

De duobus ignibus, minus est semper eligendum.

Est unusquisque faber ipsorum suorum fungorum.

Immobilizatio. (Practical summary of the falsification in Belgian photography)

Ik sta stil bij gevierd werk van Lizz SeLaf Konrad Jr.

De fotograaf zegt : oei, er zit blank op dat ding.

De photoshopper denkt aan de healing tool (onverwijld).

De fysicus zegt : de invalshoek is gelijk aan de uitvalshoek.

De valse wetenschapper met valse bokaalblikken orakelt : er komt licht uit het werk.

De kijker zegt : het is donker en niet klaar.

De kunstenaar zegt, grijnzend, ze zeggen maar.

En de kuisvrouw denkt: o nee, er ligt nog stof op.

I explain celebrated work of Lizz SeLaf Konrad Jr..

The photographer says: Oops, there is blank on that furniture thing.

The photoshopper thinks of the healing tool (solution without delay).

The physicist says: the angle of incidence is equal to the angle of reflection.

The false art scientist with false beakerbottom-gaze affirms: there is light coming out of the ‘tableau’.

The viewer says: it’s dark and not bright.

The artist says, tittering, let them talk.

And the cleaning lady becomes restless: o no, there is still dust on it (the thing).

From the catholic series ‘Tristaline’.

Dulce est desipere in loco.

Consilio manuque.

De falsificatie in de Belgische fotografie (2).

Noot vooraf: ik verontschuldig mij voor het beeldmateriaal. Dit is puur illustratief bedoeld. Overeenkomsten met bestaande foto’s berusten op toeval en tijdsgebrek.

‘School maken met een kleine korporaal in de rangen’ zou feitelijk een correctere titel zijn, op maat van mijn beleving. Elke school heeft wel iets dictatoriaals in huis, een onuitgeschreven richtsnoer en een markant figuur dat op zijn stille wenk bediend wordt. In het kunstonderwijs is dit niet anders; niets is dit onderwijstype wereldvreemd. Ik mag mijn bevinding academisch analyseren – kunstsocioloog Pascal Gielen is de enige die mijn ervaringen mag tegenspreken – : het vernetwerkende kenmerk van Belgische Kunst zit ook diepgeworteld in het Hoger Kunstonderwijs. Het fatsoen en de erecodes van elke school staan uiteraard perfect raadpleegbaar op elke homepage van desbetreffend orgaan, dat zijn meestal cosmetische, inhoudsloze zinnetjes dicteert aan de webmaster. Dienstig om de instelling een objectief-checkbare ‘sérieux’ te geven, maar in de praktijk een cover-up van gewoon mensenfut: macht, prestige, rancune en lippendienst. Het leven zoals het is, de school. Woorden van ‘de grootste artistieke vrijheid, de ruimte om je persoonlijk en creatief te ontplooien, de clichés doorbreken, een eigen visie op de fotografie en de maatschappij ontwikkelen en uiten’. Die woorden doen mij denken aan republieken met het predikaat ‘democratisch’ of het prefix ‘volks-‘. Het loutere vermelden ervan doet geen goed aan de kritische geest. De praktijk is het spiegelverkeerde verhaal – kleine korporaaltjes, incontournabele bewakers waren er rond en zijn niet altijd te raadplegen zonder in wantrouwen te vervallen.

Ik kijk uiteindelijk slechts naar de beelden die docenten en studenten publiceren. Ik kijk en kijk en ik zie een inventaris van ruggen van geklede meisjes, bomen in stukjes verhakseld tot herverlijmde beeldjes, bijstandskoppen, met ogen kijkend in de lens, schijnbaar complexe figuren met ogen kijkend in de onderste cosmos, kopies van Stephen Shore, van Lynne Cohen, kopies van kopies van anonieme topografen, zijkanten van geklede meisjes in de spiegel, riool- en boordstenen, grijze rotsen, veel grijze rotsen, grauwe bomen, een stadslandschap zonder bomen alweer in stukjes verhakseld tot nogmaals herverlijmde beeldjes, kopies van oorlogsprentkaarten en papierresten op een scanner, een inventaris van wezenloze gezichten van geklede meisjes. Ik lees en lees en herlees ook de filosofisch-ogende statements, die achterop de beelden hinken. Iets in de trant van ‘kijken vanuit een trein is anders dan het kijken vanuit het teelbalperspectief van de hengst, in het licht van de perceptie in de stedelijke ruimte en zijn inwoners’. Dat soort woordenbrij, waarbij ik klein word. En nederig en beschaamd. En alleen.

Ik constateerde dat de fotografie bij een opportunistisch geslacht in het netwerk van het Hoger Kunstonderwijs vaak een mestbodem is voor eigen inteelt : docenten aan kunstscholen, kunstenaars, selectieheren, galeristen, kunstcritici, één strijd, om de ene goede smaak en de eigen tewerkstelling  (en de subsidiecenten) te verwerven en behouden. Met beelden en woorden die aan de verbeelding en de verwoording van de kritische kijker geen kansen meer biedt. Wat je ziet is degelijk op spirituele gronden beproefd en a priori niet afgekeurd. Kunstwerkers worden afgetoetst op hun afhankelijkheidsrelaties met de ‘kleine korporaals’ van het netwerk. Wie niet gesacraliseerd wordt (zijn zieltje afstaat), valt buitenboord. Onherroepelijk. Neutraal voorbeeld: Jan Hoet en zijn poulains. De kunstpaus en zijn kuddeke. En Jan Vercruysse. En Marc Maet.

De falsificatie van de fotografie is in dit stadium eenvoudig te ontdekken, wars van schone schijn en vriendelijkheid. Ik vergelijk de beelden, geproduceerd uit twee instellingen en ik kom tot de niet zo ontstellende constatatie dat beide fotostromen quasi voor de volle aanblik gelijklopend zijn. Ligt hier een eenvormigheidscredo aan de basis? Voorgeschreven door migrerende docenten-missionarissen van het allernieuwste inzicht? Denk niet dat persoonlijke elementen in deze migratiestroom afwezig zijn; er zit een machtsstrategie achter. Net zoals Pascal Gielen voor zijn onderzoek ‘Kunst in Netwerken’ vaak meer relevante informatie verkreeg bij een goed glas wijn (p20), net zo zijn informele gesprekken met fotografen-kunstenaars-docenten zeer verhelderend. Sprekend over de ijkpunten van de beeldtaal verbleken academische en kunsthistorische duidingen dan stelselmatig. Andere krachten zijn voedzamer als het op de realiteit aankomt: zij zijn arbitrair en zuiveren uit wat deviant is, in de ogen van bedreigde experten.

Wat met andere fotografie? Ja juist, de beelden van het zootje oud-geregeld. Hendryckx, Uytterhaegen en zij die geen warrigheid in geschrifte en beelden nodig achten, om gedenkwaardig te zijn? Namen zat, alleen, geen kat kent ze (nog), zelfs ik, nauwelijks. Ze zijn onbestaand geworden omdat hun credo’s bepaald ongunstig-ontmaskerend zijn in het licht van de actuele foto-icono-idolatrie. Onthullend voor wat als nieuw en fris voorgeschoteld raakt in de media, op schoolbanken, in het wereldje van galerietjes en achterkamers in kunstorgaantjes . Ontluisterend voor de geloofsbrieven van kunstwetenschappers en kenners, die geen fotografische beheersing kennen. Neen, ik spreek niet van techniek, maar van een oprecht normengebruik in het bekijken van beelden. Iets wat mijn zoeken blijft uitlokken.

Heb ik een nieuw ijkpunt in het bekijken van beelden ontdekt? Kan ik een beeld, dat door de gekende falsificateurs, omarmd wordt, gegrond wantrouwen? En wat met dédain doodgezwegen wordt, omhelzen?

Een praktische uitwas van het valselijk voorstellen van uitingen van betere actuele fotografie is dat het zijn eigen onderwijssysteem genereert. Met andere woorden: wie geloofsgetrouw is, komt aan de bak én meteen ook op de doceerstoel. Wat alweer de eigen confessie, bevredigingsgewijs, aan credibiliteit doet winnen. Voorwaar, een wederkerende preek. (Een voorbeeld. De Sint Lukas workshop-reeksen ‘Back to the future’ met eenstemmig orakelende gastdocenten.)

Behalve de ontdekking van al weer een ijkpunt in het bezichtigen van beelden (de omarming of het geringschatten, door bepaalde experten) heb ik een verademing in de aanbieding.

Het povere netwerkje van het Deeltijds Kunst Onderwijs, zeg maar de vele Academietjes in Vlaanderen. ‘Pover netwerkje’, omdat het feitelijk een constructie is rond entiteiten zonder valse ordinantie, zonder sterke bindingen of verplichtingen. Vakmensen zijn er vrijer, cursisten oprechter, toezichthouders vriendelijker, experten minder gebonden, critici aimabeler. Op de leerbegroting ervan staat geen geloofsbelijdenis in dienst van ‘Kunst’, maar wel een vertrouwen in het bevinden van oprechte uitingen, met respect voor elk deviërend individu.

In dit vertrouwen zitten de zegeningen van het deeltijds kunstonderwijs beschut. Goed omhuld, non sensikaal onderwijs. Een DKO-Academietje is nolens volens een loopgravenschool.

De falsificatie in de Belgische fotografie (1).

Onlangs nog hoorde ik een zestigjarige fotojournalist op de radio de lijzige loftrompet bazuinen over de Belgische fotojournalistiek. Omtrent de ongekende luxe van het beeldmateriaal dat wij wel moeten kennen uit Vlaamse kranten en tijdschriftjes. Namen als Bieke Depoorter en Jimmy Kets en zo. Ik ken de brave man en zijn harmonieus werk te goed om ook maar één woord van dit eerbetoon te geloven; zijn onthoekte leeftijd en zijn strategisch-honingzoete gedachten verleidden de fotograaf om toch maar geen boude uitspraken te plegen. Hij weet immers, net als vele nuchteren onder de beeldmakers, dat de gehypede geniën van de actuele fotografie, vanuit netwerken opereren die zelfs quasi-gepensioneerden nog tot nut kunnen zijn. Dus waarom zou men tegen de golfslag ingaan en alle kansen op andermaal eigen glorie verkwanselen? Fotografie zit net als Kunst, in netwerken. Pascal Gielen heeft er een boekwerkje aan gewijd; ik begrijp derhalve op de wijze van de muilpeer hoe foto’s, net als culinaire vaardigheden en vele kunstuitingen vermarkt worden. Mensen, kunstenaars en andere fotografen worden in omkaderende netwerkjes gesmaakt, geraakt, gekraakt, uitgebraakt, vermaakt en af en toe (af)gemaakt. Jammer voor de voorbeeldige fotograaf M.H. uit G. dat hij de kwaliteiten van zijn eigen werk onvrijwillig ter discussie stelt. Een eigen oeuvre dat incompatibel is met huidige normen van de betere fotografie. Michiel, de dag dat jij met twaalfduizend-iso-ruis-onscherpe beeldjes maakt tijdens je zogezegd ongeorganiseerde reisjes, de nacht dat jij met lightroom-presets je grijstintenpalet weggooit, is de liefde over. Geloof me vrij: je kunt niet houden van een fraaie Hendryckx-foto, zonder toch wel kritisch de media-gestuurde gekte rond De Keyzer en Co te bekijken. Ik kan dit niet en ik wil dit niet.

Light in the room, number 37, by Mietje Stek

Light in the room, number 37, by Mietje Stek

Oogleedskow, night with clothes on, by Hie de Terpoo

Oogleedskow, night with clothes on, by Hie de Terpoo

Wat ik wel kan en wil is een wolf lichtelijk tegen de oorhaartjes in strijken. Gehaaide wolven zat trouwens in de vlechtwerkjes van onderwijsinstellingen en galerijtjes en vriendenkringetjes van musea. Plekken waar de actuele kunst vaak bepaald wordt, plekken op de ziel van wie echt van kunst-kijken wil houden. Met keurmerk ‘Sint’ of ‘Koninklijk’, het maakt weinig uit in dit kleine wereldje.

Zoals Gerrit Komrij bijvoorbeeld het scherp verwoordde. (De dichter-literator is weer in. In de Portugese pottersgrond, in de volksmond en in de mode.) Ik ontdekte een stukje van zijn meesterlijke pen in NRC.

‘Zien is uit de gratie. Zien telt niet meer mee. ‘t Kan te maken hebben met het ontzag dat de kunstenaar koestert voor het woord. ‘t Kan te maken hebben met de noodzaak om catalogi van een inleiding en kunstwerken van een bijschrift te voorzien. Kunsthistorici en museumdirecteuren moeten ook iets om handen hebben. Ze moeten mee-creëren, hun biotoop smeekt erom, al kunnen ze zelf niets. Maar babbelen en verbaal luchtfietsen en filosofietjes overschrijven kan iedereen. Daar zou het allemaal mee te maken kunnen hebben.’

De komende maanden zoek ik adrenalinegewijs naar meer ijkpunten in de fotografie. Ik besef al te goed dat mijn oubolligheid dit zoeken vaak zal inkleuren. Met naam en toenaam. Als koppige fotograaf heb ik slechts mijn beeldhonger te verliezen. Het enig netwerkje in mijn huiskring bevindt zich net boven de afvoerbuis van het aanrecht. Het functioneert overigens prima.

De duobus malis, minus est semper eligendum.

Donec eris felix, multos numerabis amicos; tempora si fuerint nubila, solus eris.

Precautionary wound care for future Art Students. (Treatment options will soon be available)

I got recently overwhelmed by the partially glued photo-products of a hardly and badly known, dungerlish speaking person. Airgla Kadalano was born and worked her way through the sewer system of the metropolitan urban space of Sauerheim, in a country, known for its famous Pyrosis-wine.

After a rather ephemeral career in the National Navy (NN), during which she earned her degree as a Meister-Korporal (in accordance with male ancestors) she headed elastically towards the Brussels’s Art Scene (bas.com), where some people welcomed her sharp acid-driven analyses. As an expert herself she invested in urban networks and in the cobweb of a extremely elastic archive of grey iconographic images. She also turned out to be the most eminent partner in addressing the complex issues involved in developing and maintaining art-community’s solid waste. The  weight of the corpus itself is nevertheless limited to the grammage of the (sponsored) rank xerox standard paper, eventually characterized  by the density of (sponsored) interior adhesive. Along with the modest non-critic Guillaume de Vuylebecque she likes to play with topics concerning metarealistic ambiguity, double identity and the perceptions of the blind believer, especially in matters of spatial interventions and subsidizing administrations.

More important anyway is her vocation as a morbid missionary of the actual conception of collectable art-products. Susan Sontag, who to my modest opinion was a real woman of proven valor, already predicted in ‘On Photography’ the changing specifications of photography, once allowed to appear in a museum. What Sontag meant as an honest evolution in the appreciation of non-functional photography, is dishonestly copied by this intriguing researcher. The person’s complete shortcoming of integrity is quite illustrative and symbolic for the ‘Stand der Dinge’ in Brussels Art Scene.

To be dropped for now. Further treatment options will soon be available, I promise.

From the famous Tarara-series (to be continued in the Icocorico series)

(to be sold in Lütich)

Forsan et haec olim meminisse iuvabit.

De porta clausa nihil nisi bonum.

Inter utrumque tene.

Amici, diem perdidi.

Experto credite (en vergeet potjeslatijn).

Volando discimus.

Etiam capillus unus habet umbram.

Fortis et liber et verus.

Dum spiro, spero. Jo Jespers, Circus Zavatta, Lichtervelde.

Fallaces sunt rerum species.

Acta est fabula, plaudite.

Cave caniculam semifeminam Austriacam.

 

How to be audacious in burying photography. Full attempt for a non-lesson.

I recently discovered the work of an unburied artist Tino DiMeslov.

Although I instantly admit his portfolio’s factual irrelevance in the breeding ground of contemporary art, I still like to unveil his technique, known as ‘the predictable behaviour of stripes in photography’.

The time-based procedure (at a normal speed, about 5 minutes) doesn’t go beyond traditional photoshop-techniques and is mentioned to be forgotten as soon as published.

Conveying this experience, I would suggest to feel free again, making pictures that really matter and which impact will bring you to a different level of relevance. Rediscovering the essence of the photographic image, this consciousness will certainly stimulate you to really make pictures instead of constructing stories and concepts, with an almost religious and exclusive undertone.

1. Use a camera. In order to grant relevance to the work you can use an old russian panorama type Holga, Kiev, Zorki or Horizon. An Agfacolor 400 film will do. Simple minds use a Fuji X100.

2. Don’t choose a subject; just go outside in an academically accepted (neutral) environment; you’ll be caught by the feeling of being choosen by the subject itself.

Use the camera or a mobile phone, as a research instrument. A flatbed scanner will also do, but this could influence the conceptual statement. Just check this first at http://www.photogalaxy.com/articles/scanner.php

3. Try to create an image, with an extended x-axis. Be aware of not paying attention to terminology as ‘freeze’, ‘split moment’, ‘taking a picture’. Be guided by the concept of ‘rhythm’ or ‘wave’. And know there must be at least 30 (!) artists actually using this technique, all around the world.

4. Then, in the darkness of a darkroom, develop the film, preferably using the C41-process. Skip this advice if you used a X100. The liquids are corrosive.

5. Dry the entire film. It’s ready to be scanned by a professional photographer.

6. Sacralizing pretended expertise,  go to Photoshop (= software, mostly installed on Mac). And stay there.

7. By means of printscreens, the procedure should be clear. If not, remain calm and don’t print this article. Help yourself and nature. Go out and make traditional pictures, led by the righteous justification of astonishment, a standard of the photo industry. This mechanism is only known to photographers and people who don’t ‘hate photography’.

8. Unveiling the work of Tino DiMeslov is heading to bury the so to speak freshly pronounced standards (stripes) in forgotten techniques.  Guided by amazement, one can just continue to make pictures even during the funeral of this deviation.

9. Traces of the trick of drip photography is recently discovered in Austrian caves, by the reliable art scientist Adolf Darkongla. Unfortunately the spreading of this cucumber time discovery seems to be false. To be continued.

Age quod agis.