Vangsten naast het net.
by lucas dewaele
Het licht zien, ik bedoel “het niet zwaarmoedig inzien”, van wat wellicht filosofisch als een lachertje gezien wordt. Dat is mijn met pijn doortrokken bewustwording, sinds vierentwintig uur.
Innige gesprekken met jongere, vaak mooiere en andere slimme mensen renderen en plotsklaps heb ik het door : het knelpunt ligt in een vorm van voldragen verwarring rond de term “beeldtaal”.
De voorbije maanden was ik lustig in de weer geweest het woord “beeldtaal” op geheel poëtische wijze in te vullen. Grote dagelijkse blijdschap bij de herhaalde ontdekking van elk nieuw beeldtaalwoord en – komma; verwarring alom bij de ontoepasbaarheid ervan op het werk van de heren Paul Martin, Arnold Genthe en de vele hedendaagse documentaire konsoorten. Op weg dus naar woordelijke scherpte. “Beeldtaal”, het woord bekt goed en wordt op inflatoire wijze geregeld gehackt in kunstenaarsscholen. “Beeldtaal”, het woord komt niet voor als trefwoord; het klinkt als hoofdstuk één van een soort Esperanto, kunsttaal voor wie zich zinnig wil uitdrukken in het bereik van verf en pixels. “Beeldtaal”, de definitie terstond geplukt van het net..
“Een overdracht van gedachten waarbij geschreven of gesproken taal vervangen is door beelden.” En “als een karakteristieke stijl van een kunstenaar, een kunstgezelschap of in een kunststroming”.
Kan je daarmee genoegen nemen? “Beeldtaal” als een transfererend medium van wat scherper met woorden kan gezegd worden? Een ersatzbroebel? Of, als schrille fluittoon in het overigens harmonieuze bestaan van de artiest. “Beeldtaal” als stijl, voor dummies. Ik voel mij zo vrij om deze bepalingen eerder armtierig te noemen. Of minimalistisch, als een eerste voorzichtige kus. Ik beloof plechtig de term “beeldtaal” niet meer te verwarren met het talig spreken over beelden. Beeldtaal lijkt mij meer gemeen te hebben met gebarentaal : wat resteert in het beeld van een uitgedoofd, voltooid gebaar. De maker die gelijktijdig zijn gewaarwording meedeelt, deze wenk, die intentie, dat inzicht. De auteur die zijn lezer een kenbaar opstapje geeft. Zoiets?
Is het mogelijk over beeldtaal te spreken zonder zichzelf te verliezen in een betekenend woordzootje? Ik denk het niet. In de wirwar van gedachten en begrippen sta ik nu voor een ander standpunt. “Beeldtaal” kan je niet verklaren dan door verwijzingen naar andere beelden. Denk ik momenteel, in een vers paradigma. De term zit eerder gegrift in het gebaar, de roep, de dans. En niet in woorden, die het verhaal wel omhelzen, maar het beeld zelf niet insluiten.
Ik zal ronduit eerlijk zijn : echt weten doe ik niet. Ik ga te rade bij Carl Uytterhaegen, eeuwige leraar.
Ik wacht nog altijd op foto’s
die voor mij zo helder en sprekend zijn,
als ‘spreektaal’. Uw schrijftaal.
De mimiek en intonatie, het onderwerp en de vorm.
De articulatie van uw beeld.
Laat deze woorden (van mij) wollig en warrig zijn.
Ik heb blijkbaar iets met mensen die ‘naar buiten kijken’. Op een perron.
Of een boek lezen voor het venster in een trein. Die zo dadelijk zal vertrekken.
De wachtende mens.
Wachten is verlangen. Ook gemis.
Humus voor eenzaamheid.
Dat schreef ik vandaag op mijn Blog. Voor M.
Hij is vrijdag gestorven. Toen ik terugkwam van zee.
Marius schreef schitterend.
En had vele vrouwen lief. Eerder estheet dan ethicus.
Hoewel een doctor in de ethiek.
Donderdag kwam ik weer maar eens verdrietig uit een museum.
Muzee.
Ik ben niet gemaakt voor de speeltuin van kunstenaars.
mvg
De speeltuin van kunstenaars is weelderig, hobbelig en polychroom. Verwilderd.
Men spreekt er een taal. Men gebaart er een taal. Men schrijft er een taal. Men beeldt er een taal. Talen die geen intens uitstaans met elkaar hebben. Geuit door kunstenaars die elkaar soms ook niet kunnen uitstaan. Godzijdank zijn er de speeltuiniers, die al die taligen danig bedwingen, met woorden en stellingen.
Iemand met naam zei vrijdag jongstleden, in de Gentse Mokabon : “men ziet wat men weet.”
Dat geldt in het bijzonder voor die afgezoomde speeltuin der Kunsten, het Museum, ter land, aan zee of als electromagnetisch verschijnsel in de wolken.
De kunst is blijven spelen en, wat betreft mijn beelden, een luchtje “sérieux” laten overwaaien. Ik speel…. De ernst is er voor en na de speeltijd.
Iemand met naam zei vrijdag jongstleden, in de Gentse Mokabon : “men ziet wat men weet.” …
…
O, maar dit schrijf ik al jaren.
‘Een schrijver is maar zo slim als zijn lezer.’
Meer zelfs: ‘Lire c’est écrire’.
Iedereen herschrijft een tekst volgens de spelling en grammatica van z’n eigen leven.
En tot slot:
‘Een schrijver is maar zo goed als zijn lezer.’
Dàt bewijzen de recensenten van Knack, De Morgen en De Standaard. En de andere.
Ik denk in het bijzonder aan ‘Godverdomse dagen’.
Verbrijzeld en vermorzeld; Geprezen en gelauwerd.
mvg