Beelden ademen geschiedenis.

by lucas dewaele

Het Fomu in Antwerpen is voor een fotograaf een beetje een lustpark. Er zijn foto’s, wereldbeelden en (wellicht om ereleden van fotoclubs te couillloneren), bijzonder weinig oude Leica’s en wat kindergejoel. Het stoort de sacraliteit van het museum en het discours van gids Bruno Vandermeulen niet. De aardigheid om er te flaneren en de on-Antwerps minzame suppoosten zijn wezenlijk deel van het Fotomuseum aan de stadszoom.

Er is een heilige voor nodig om gratis in het Fomu binnen te glippen – Sint  Lukas met name. Met een leraarskaart lukt het ook, maar dit blijkt nu voor één keer een overbodig kenmerk. Wij, studenten en een paar die deze status verleerd hebben, bezoeken de expo van Dany Veys en Bruno Vandermeulen. Als fotografen een mooi jongensstel, die blijkbaar alles delen.

Bijvoorbeeld de liefde voor wat ze niet kunnen krijgen, polaroid type 55. Voor de rest : alles, binnen de limieten van het heterosexuele huwelijk : generatie, uitstappen naar Sagalassos, saaie obligate werkjes, een technische camera, zwartwit-negatieven en centen om uit te delen aan corrupte Turkse ambtenaren. Als kers op het Turkse brood koppelen ze ook nog hun afgewerkte beelden los van hun auteursrecht : soms vergeten ze echt wie welke beelden gemaakt heeft, bijna als postmodernistisch credo van de actuele fotografie. Het allerindivdueelste heeft zijn maagdelijkheid mislopen; benieuwd wat Kloos hiervan zou vinden.

Terug ter zake : de beelden. Ze zijn groot en proper gepresenteerd en in dialoog met historische foto’s uit het depot. Over formaten kan je misschien dicteren dat “groot” altijd geld kost én altijd werkt. Een kijker verdiept er zich in de details; de intensiteit van het kijkcijfer stijgt vanzelfsprekend. Samen met het gebrek aan afschrikking om de foto aan te raken, zijn presentatiegeheimen met de vinger te ontsluieren. Met kleine beeldjes in kleine kadertjes heeft een kijker warempel meer pudeur. Minder dan een vingerlijke aanraking, zal een pupil zich wijdser openen en een omzichtige ademtocht het museumglas bestrijken. Voor eventjes dan maar. Niemand wil beelden schenden, ook niet met een slechte adem.

Een beetje gekunsteld is de dialoogvorm van de Sagalassos-beelden met de historische foto’s. Okee, vormelijk, geografisch, landbouwkundig en ook wel technisch kan ik spreken van gelijkenissen, maar is dit dan voldoende om van een “dialoog” te spreken?

Voor mij is die interactie woordloos en zeer pragmatisch gebleven. Maar ik zal nog maar eens goed gaan kijken als er slechts gepensioneerden door de zalen schrijden.

Van geschonden beelden wordt niemand behalve Sally Mann, beter. Haar  fragiele natte collodium platen (°1851) zijn gewild “foutu”, met betekenisrijke defecten. Met dank aan ondermeer potassiumcyanide en de zeer statische benadering van het onderwerp. Gek ben ik er niet van : Amerikaanse smaakdictaten en het trendy teruggrijpen naar edele procédé’s zijn voor mij niets meer dan een vormelijke en marketinggedreven manier om “inhoud” op te wekken. Vlug naar een andere zaal dan maar.

Curatoren Veys en Vandermeulen weten wat rust kan teweegbrengen. Als onderwerp én als lijdend voorwerp. Een tafel, een stoeltjesrij, Ikea-gloeilampen en boeken in spreidstand. Ik geniet van de tussenruimte die beide heren gecreëerd hebben. In mij roert zich zowaar een kleptomaan, maar ik beperk mij tot heimelijk stelen van beelden, zonder pagina’s te scheuren.

Er is nog heel wat te zien in het Fomu dezer dagen. Simon Norfolk, in de oorlogssporen van John Burke, in Afghanistan. En de jonge wilde Belgen die fotograferen en een persoonlijke Baron Von Münchhausen-lancering nastreven. En er is Bart Michiels. Hierover zwijg ik deemoedig, ik laat het in mijn privé polder bezinken. Zijn werk is te belichten in mijn nakende scriptie. Vluchtige impressies doen het werk van de Brabantse New-Yorker geen goed. Ik stel voor : kijk eens even op http://www.bartmichiels.com

Ik vermoed dat een blogtekstje op een scherm geen platform voor echte duiding kan bevatten. Maar misschien kan jij dat wel? Bedenktijd is mij niet vreemd.

“Beelden ademen geschiedenis” is mij lief. Niet alleen de titel, als vangrail voor het ongerijmde “imaging history”. Maar ook de daad van het ademen met beelden. Beelden maken, bedoel ik, net als het vrije ademen. Onbekommerd, onnozel zelfs, met kwaaie blikken, maar als tegenvenijn in het wonderlijke analyseren van foto’s. Analyses die de notie en het plezier van zelf te fotograferen moeten missen. Moeten. Ik zou het velen willen gunnen, dit antidotum. Uitzinnig beeldjes maken, met de levensduur van een ééndagsvlieg of een nachtvlinder. Maakt niet uit. Als er maar geen museaal concept rond geweven wordt. Dat verstikt.