Een openbare oproep: ‘Over beelden hoef je niet na te denken’.

by lucas dewaele

Onderzoek naar publieke ruimte. Verveling in Menens park.

 

Een fraaie conclusie uit een felle gedachtenstrijd. Wekenlang al werk ik op mijn gevoelsdraden en ik spin er generlei garen mee. Niets bracht mij er toe een betere conclusie te trekken uit de denkbeelden van vele whizzkids die over fotografie schrijven, dan een citaat van de winnaar van het Elisabeth-concours : ‘over muziek moet je niet nadenken’. Voeg ik er kregelig aan toe : ‘en zeker niet als je het zelf niet of gebrekkig speelt…’

In mijn bijwijlen ongenuanceerde beweringen omtrent ‘ijkpunten’ in de fotografie – je weet wel, de vraag omtrent nuttige uitspraken over beelden – heb ik meer dan eens met het woord ‘respect’ geworsteld. Nu eens met een deemoedig-neerwaartse knik in mijn visie, dan weer als techniekje om luisterbereid bollebozerige inzichten te aanhoren. Een lijdzaam aanhoorde lezing van Sarah Deraedt vormde een kantelpunt in mijn opinievorming rond ‘respect’ en andere maatstaven in fotografie. De vrucht van deze gramschap: sindsdien werk ik ongemeen experimenteel, vanuit het perspectief van respectloos fotograaf. Uit colère, omdat alle gezindheden hieromtrent uitgewerkt lijken. Ik luister en hoor mensen die mij standpunten aanreiken, waarvan het prille aanhoren elk persoonlijk zoekwerk in het domein van de fotografie dwarsboomt. Een echt voorbeeld van een adagium: ‘een vrouw, die beelden maakt van mannen, is een anti-masculistisch wezen’. Punt. Open de haakjes: ‘en dus hoef je niets wezenlijks over de beelden te vertellen’. Sluit de haakjes en gom dit laatste snel weg. Als echte vent-zestiger jaren stijl fotografeer ik voortaan dus met een anti-feministisch trekje rond tenminste één mondhoek. Zeker als ik hanglipperig kleurige Arabische oversized dames achterna zit, in Brusselse Aarschotgaten, op weg naar Paleisstraten.

Het lucht op om het ware ‘respect’ in fotobeelden te leren ontdekken. Van mensen, die de ongelijkheid tussen apekool en ware groente proberen aan te tonen. John Berger verkondigt:

‘Whenever the intensity of looking reaches a certain degree, one becomes aware of an equally intense energy coming towards one through the appearance of whatever it is one is scrutinizing’.

Ik hou ervan deze zin tegen het licht van mijn eigen beelden te houden. Ik isoleer dit citaat eveneens van uitspraken, die vele fotografen weerhouden om vitaal te fotograferen. En die hun werkvermogen investeren in de slagkracht van steriele theorietjes. Ik hou het op de intense energie die uit beelden spreekt. En ik verfoei meer en meer het graatloos verhaal van deskundigen zonder camera of eigen beelden.

Het bewust worden van een soort energieke wisselwerking tussen kijker en beeld, betitel ik botweg als ‘verwondering’. Het appèl op dit stukje hersendrift, dat opwekt tot beelden maken. Onbelangrijke beelden, maar wél beelden, bezield door een maker.

Mijn tegenspeler en ik.

Een tekstje schrijven over fotografie kan uitmonden in een contradictie. De prikkel tot fotograferen kan gesmoord worden in te veel taal, woorden en spelingen. Een fotograaf plooit zich natuurlijk terug op zijn eigen speelhelft en houdt zich defensief aan de krijtlijntjes van zijn missie: beelden maken. Een libero-beeldenmaker kan zich gratuit bedienen van wat vrijheid om zijn backarea te verlaten en zijn veilige beeldtaalgrenzen te tarten. Een onderzoek, een experiment, een uitval, meer is zijn verkenning echter niet, een dwaasheid waartoe zijn talent hem verleidt.

Blijft nog de jammerzucht dat hij op andermans speelerven geen echte tegenspeler vindt. Alleen wederwoorden, geen wederbeelden.

Eén simpel zinnetje van Berger zou het samenspel tussen beeldspelers grondig kunnen stofferen:

‘Unlike any other visual image, a photograph is not a rendering, an imitation or an interpretation of its subject, but actually a trace of it’. Het is onzalig eenzaat en beeldenmaker te zijn. Meer dan sporen maak ik niet.

Ik heb respectvol gewacht.

De dualiteit van een artistiek ontwaken.

Deze aanhangwagen laat sporen na.