Kunst, het vraagstuk van waspoedermarketing en mimesis.
by lucas dewaele
Ik ben verwonderd. Eerlijk. Als ik de divo’s en diva’s van actuele kunstorganen aan het woord hoor, slaat de verwondering mij in het gelaat. Denk- en fotobeelden van zeer ijle materie krijgen het ‘estimé’ van filosofisch erfgoed. Tijd dus voor een gemoedsbeschikking doorspekt met West-Vlaamse essentialia. Op te tekenen in het stramien van een blogbericht: weinig gewichtig maar oprecht. Een voorrecht dus.
Ik heb mij laten inpeperen dat ruiters ruiterlijk zijn. Een adjectief dat wellicht niet alleen verwijst naar het loutere uiterlijk van de man/vrouw te paard, maar zeker ook duiding geeft aan de inborsten van beide figuren. De onomwondenheid, waarin het bijvoeglijk naamwoord verdicht, bekoort mij al sinds jaar en dag. En helemaal niet in het tijdverdrijf met paarden. Feitelijk is de ‘frank en vrij’-factor in de kunst (en dan vooral in de fotografie) steeds voor mezelf een essentieel element geweest. Heb ik ooit, met geringe kennis van invalshoeken, geaarzeld om de vraag naar openhartigheid te stellen? En nu, met een nog steeds beperkt benul, vraag ik het mezelf met luidere sturing nog meer af: in welke mate is de maker oprecht en niet als handtassenmarktstrateegje te doorzien? Onverholen deze vraag opwerpen is ze niet beantwoorden, dat begrijp ik. Maar de vraag losjes van tafel borstelen is al helemaal gekunsteld en pijnlijk voor de gegeneerden van het moment.
Een aantal feitjes zijn ijsklaar te onthouden. Ik denk aan een verongelijkt suïcidair kunstenaar die zijn neigingen niet onderdrukte tijdens zijn val tussen wal en de kunstboot. Ik denk aan de legioenen artiesten die uit Academies wegstromen naar een voldragen vorm van anonimiteit. Ik denk aan de Grote Namen van dezelfde generatie; wat heeft hun piëdestal gemaakt tot een wegversperring van velen? Ook voor hen die niet broodnijdig zijn, maar onbelemmerd blijven pramen tussen het eigen wereldje en het universum daarbuiten. Natuurlijk zijn persoonlijke afknappers de aanleiding voor deze oprispingen…Maar wat als de vragen blijven voortbestaan, na de loutere aanvaarding van de koude douches, de gemiste wissels op het parcours van de Kunst?
Een lauwe domper ervaar ik bij het kijken naar beelden van een aantal actuele fotografen. Ik blijf opgescheept met de vraag naar authenticiteit, of zo je wil, naar persoonlijkheid. Mensen sloven zich uit in filosofietjes van zeer Oostduitse makelij. In denkwerk en overwegingen van een onuitspreekbare orde. Lichaamstaal (ik let op zwaaiende bovenarmen) en zelfgehakte zinnen dienen de kijk te dienen. En mij te alarmeren voor zoveel gefingeerd dienstbetoon aan zichzelf. Wat is het gewicht van de fotografie van bijvoorbeeld De Keyser of Hendryckx of Depoorter of mindere jannetjes en divettes, bij ontstentenis van de media-omkadering? Ik stel de vraag niet op verwijtende toon, niet op grond van dwarse inzichten, niet onderbouwd door enige nijd. Maar gewoon, objectief en neutraal: wat maakt dit werk tot fotografiepijlers in Vlaamse gewesten, anno 2012? Iemand mag mij antwoorden.
Ik zoek een filosofische en psychologische onderbouw in de theorie van de ‘mimetische begeerte’. Toeval bestaat: komt René Girard op mijn pad en vind ik een populaire verklaring omtrent de manoeuvres van de ingezetenen der kunst. Kort en onoordeelkundig samengevat: ik en jij (kunstenaars in deze volgorde) begeren hetzelfde object (eeuwige gloria en pecunia) omdat jij mij en ik jou op oncontroleerbare wijze wil nabootsen in ons pijnlijk-gezamenlijk verlangen naar de wancombinatie van roem en centen. Hierin reikt onze rivaliteit zo ver, dat wij elkaar klakkeloos imiteren (bijv. in onze beeldtaal) en dat wij onvrijwillig het speerpunt van ons verlangen uit het oog verliezen. Wat extra pijnlijk aanvoelt bij fotografen.
Jij snapt het : ik doe Girard zwaar onrecht aan door er de basale gedragspatronen van rivaliserende kunstfiguren aan te koppelen. Maar toch lees ik dat ‘Girards mimesistheorie de basis van zijn denken over literatuur, religie, cultuur,… vormde’. Gelezen in een verpleegsterscursus, van Dr. Luc Anckaert.
Ik neem de spijtpil als ik weer eens een Ketsachtig techniekje imiteer. Maar zoals het rivalen past – zeker bij dit soort intellectueel discutabelen – herbegin ik steeds opnieuw.
Ook met de vraag naar het ware gewicht van deze ‘short time many see’ – fotografie.
Mijn innerlijke vrede vind ik in volledige Girardaanse traditie : de zondebok in mij boekt een kortverblijf in het land van luidsprekende kunstenaars en hun lookalike’s.
Wat zal het voor jou zijn vannacht? Een Ketsje, een Vanfleteren of gewoon een onopvallende imitatie van een blogbeeld van gisteren? Hoe begon dit berichtje alweer?
Maar wat als de vragen blijven voortbestaan, na de loutere aanvaarding van de koude douches, de gemiste wissels op het parcours van de Kunst?
…
Geachte foto-graaf,
Al eens gedacht aan het spoor van schrijver?
Misschien doe ik u pijn door te zeggen dat ik niet ‘geraakt’ wordt
door uw beelden.
Maar, ach, ik ben slechts een ongeschoolde kijker.
Mijn naam is niet Michiel.
Bijgevolg van geen enkele waarde of betekenis.
Maar als ik u zeg dat uw betoog weer een schitterend stukje vakliteratuur is,
zou dat dan ‘de aangebrachte kwetsuur’ verzachten?
Met dank, respect en bewondering,
Beste Uvi,
Als voormalig jongeling dacht ik er aan in de journalistiek mijn weg te zoeken. Ik maakte een andere keuze, die van het solitaire wolvensyndroom. Ik werk als fotograaf-flâneur, gedragen door het comfort van het lesgeven (en voor één jaar ook: les volgen). Om mijn beeldtaal ietwat te duiden : bindingen worden mij (onvrijwillig) meer en meer vreemd; excessen aan kleine belevingen zijn mijn dagelijks deel. Mijn beelden hebben weinig belang: ze beschrijven op eerlijke wijze, ontmoetingen en verwondering. Meer niet. Hun levensduur heeft een quasi-journalistieke natuur.(Nog een geluk dat aardappelen niet op een computerscherm geschild worden) Maar ik ben er dolblij mee. Niet blij zijn mensen die mijn teksten barok en overtrokken vinden; het lezen vermoeit hen, in diezelfde mate als het schrijven mij beviel. Ik werk gewoon verder. Je heet beter niet Michiel of Carl om naar beelden te leren kijken. Op http://www.snor.it/2012/snor-the-2012-graduation-issue-is-er/ zie je heel wat ‘actueel beeldmateriaal. Het ware kijkplezier.
Met meer tijd denk ik nog na omtrent je opmerking.
groeten,
Luc
“Niet blij zijn mensen die mijn teksten barok en overtrokken vinden; het lezen vermoeit hen, in diezelfde mate als het schrijven mij beviel. ”
Laat mij duidelijk wezen, als leerling-tovenaar
zou ik dit soort teksten niet graag ‘blokken’ in uw cursus.
Maar als amateur-bellettrie,
vind ik uw ‘essays’ oogstrelend en zouden ze niet misstaan in bv. Het Weekblad van De Standaard.
Onder of naast een foto van ‘een onbekende Meester’.
In het gezelschap van mijn kleine afgod Dewulf.
Meer kan ik u niet complimenteren.