Coup à Paris
by lucas dewaele
Ooit was ik in Parijs. In het zog van een kliekje medemensen, dat mij gedoogde, als een bloemist op rust in een tuin der lusten. Het goot bijwijlen slagwater, daar in Parijs. Ik was er op zoek naar de leef- en beeldwerelden van de heer Atget en mevrouw Abbott, eertijds fotografen en wellicht meer kunstenaars dan de loutere renommee over het vak doet vermoeden. In hun wereld van albuminedrukjes werd mijn nieuwsgierigheid ingewilligd: ik kon hun verwondering omtrent veranderingen in hun omgeving thuisbrengen. Hun beelden werden gelabeld met “eeuwige vergunning”, voor het geval iemand zou aandurven hen te vergeten.
De verwondering omtrent het dood-dagelijkse, is onvergetelijk. Atget en in zijn volgspoor, Abbott, dirigeren mij elke keer opnieuw weer naar de kern van mijn eigen beeldmakerij: het vinden van de meest prestigieuze onderwerpen in het bereik van een groothoeklens én het nooit wegstevenen van het belangrijkste kenmerk van een fotograaf: zijn verwondering. Verwonderlijk zijn vele taferelen in Parijse straten, op pleinen, in vitrines en in tentoonstellingsruimtes. Er is de blijvende ontroering rond de rare, nutteloze toren, met Chinezen in het brugbeeld. Er is de aangeredene, die op weinig aanbiddende wijze, in een goot ligt. Voorts : de vale mensen, de bomen, de installaties en het “Palais de Tokyo”, waar de beelden geen sensatie ongemoeid laten.
Verwonderlijk is ook de onthulling, door eenzame medemensen, dat “verwondering” geen gangbare waardering verdient. Hoe kan ik, als fotograferende fotograaf, de minachting van een por in de rug anders verklaren? Net bij het indrukken van de ontspanknop, zodat het beeld zeker vervormt. Goed mislukt, zouden mensen zeggen.
Een stoot in al zijn geledingen, doet wonderen. Ik vraag mij een beetje hooghartig af, hoeveel oplawaaitjes Atget geïncasseerd heeft. Een schop vanwege “kunstenaars”, die de oude rare snuiter, zijn lebensraum misgunden en die pardaf tegen zijn ruikende ik of zijn oude camera aanliepen. Accidents par courir. Ik vermoed dat de man geen aanstoot nam aan de laatdunkenden rond hem; het portret dat Abbott van hem maakte, spreekt, zoals alleen een foto dat kan. Boekdelen. Zoals het beeld van Abbott zelf : bij benadering zelfs geen glimlachje. Te veel vertedering trekt stompertjes aan.
In het “Jeu de Paume” botste ik ook op een leuk hebbedingetje, meer bepaald een boekje.
“101 Things to Learn in Art School”, van Kit White. Zoals heel wat lading in het Kunstonderwijs, zat ook dit boekje steriel, luchtdicht, onaantastbaar en verleidelijk ingepakt in kunststof. Normaliter steel ik in musea. Beelden van wat ontoelaatbaar is in de ogen van fotografie-snoezen. Beelden, waaraan ik onmogelijk kan voorbijlopen, omdat ik me niet schaam schaamteloos in beelden te geloven. Dedain voor de daad van het simpele fotograferen is mij vreemd. En vreemder nog het strenge vingertje van een suppoost en diens supporters. Ik steel dus selectief, maar nooit een boek. Een koperdief laat wit goud immers ook onberoerd.
Ik kocht dit boek in tweevoud. Eentje om te lezen en eentje om te houden. Misschien haal ik er lessen uit, om uit te delen aan mensen die humorvol en “sans égards” werkende fotografen aanporren. Al lijkt “aanwakkeren” alweer een daad van halfzacht geloof. Net zoals fotograferen op de wijze van Atget: onverstoorbaar consequent en steeds bevreemd. Uit de tijd dus.