Proces-verbaal van een aangekondigde vuistslag.

by lucas dewaele

Vanochtend vroeg schreef ik een tekstje. Eentje waarvan ik nu al door het dolle heen ben. Dolblij dat ik deze onwijze woorden opgeborgen heb – zo wakker was ik toen al. Woorden over grote lichten in het universum van een hol luciferdoosje, iets met kapers uit de kunst, kruitresten, die ontbranden, maar nauwelijks sporen achterlaten. Een typisch tekstje door een eenzame fotograaf die zijn beeldhonger in regenweer niet stillen kan. En dan maar in het ochtendgloren foetert in eigen navel.

Vandaag las ik onderweg voor uit eigen dissertatie; kwestie van, na weken broeden, het koele ei nog te herkennen. Als zijnde van eigen makelij en als toetssteen voor de gezochte logica in elke woordbocht. Stel je voor dat elke zin echt gelezen wordt. Ik word er niet goed van.

Een scriptie maken is voor elke fotograaf een verplicht stilstandje, een zegening voor de denkbeelden. Een scriptie volgens academische regels of gewoon een Atoma-schrijfsel, waarbij de beeldmaker nadenkt over zijn beeldtaal en die van anderen. Zich beraden, beelden maken, schrijven en open vragen stellen. Een beetje schaamteloosheid is bij dit alles zeer aangewezen. Bijvoorbeeld: ik mailde de huidige “grote namen” met mijn kleine vragen, naar hun verhaal en naar hun bredere betrokkenheid. Het is verhelderend als het antwoord uitblijft of ontwijkend in mijn mailbox verschijnt: hoe die vragen reeds lang geleden beantwoord zijn door derden, in gespecialiseerde tijdschriftjes of gewoon te complex bevonden worden om er tijd in te investeren. Vreemd toch hoe die natuurlijke kwesties uiteindelijk zonder wederwoord blijken. Er echt vat op krijgen is een kennelijke bedreiging voor een wijdlopig concept, dat zo hebberig gecultiveerd wordt. Of zijn de loutere vragen naar narrativiteit en engagement misschien van dergelijke intellectuele pietluttigheid, om enige reactie teweeg te brengen? Zal ik maar zwijgen? Ik stelde al dat ik mijn huishouding in stilzwijgen nu al contentement oplevert. Dus, waarom mijn tevredenheid tarten?

Vandaag bedacht ik nog meer tot mijn tevredenheid. Ik stelde me de vraag : wat als de fotografen nu eens zelf over hun beelden zouden spreken? Nee, natuurlijk niet theatergewijs zoals Michiel of ketsmatig zoals Jimmy. Deze mensen zitten aan de tafel waar  het uitdoofscenario geschreven wordt. Maar gewoon, gewapenderhand, de Academie binnentrekken en alle fotorecensenten die niet over een zelfbereid foto-archief beschikken, eenvoudig spreekverbod opleggen. Schild of vriend, karakteristieke curve of ideocratisch discours? De keuze is duidelijk en het oordeel onmiddellijk te voltrekken. Standrechtelijk. Is dit geen zalig idee? ‘Fotografen bevrijden zichzelf van de conceptdwang’, zou een kopje in het cultuurkatern van De Standaard kunnen zijn. Ware het niet dat ook daar beeldvijandige niet-fotografen de pixels dirigeren of weren. Afhankelijk van de marktwaarde, de parachuteerdrift of het obscure label, dat een fotograaf meedraagt.

U leest goed : gewilde onvrede is bijwijlen mijn tijdverdrijf in regenweer of tijdens Belgische treinreizen. Ik denk na, en binnen mijn West-Vlaams denkkader kom ik tot onverkorte conclusies: fotografen dienen hun vuisten te gebruiken. Om op heilige academietafeltjes te slaan en het recht op een wederbeeld te doen gelden. Al te vaak sabelen recensenten – ik moet de eerste die zelf zwetend beelden maakt nog ontmoeten – goedmenende en bevlogen fotograafjes neer, op het altaar van de goede smaak of zaak of lukraak, pretentie. Het modieus en religieus karakter van het weren of verafgoden van fotografenwerk werkt op zenuwen. Van velen, met minstens twee vuisten.

Mag ik in de prelude van het slaan, hopen op niet-collaboratiegedrag van de fotografen? Een vraag aan hen, die compleet triple-zinnig, met verfijnde concepten en andermans boeken zwaaien, reiken naar een stukje eigen geloofwaardigheid, een plekje in de zon. Ik geloof mijn eigen hoop niet. Gun mijn blikveld maar beelden in plaats van remedies tegen het fotograferen.

Ik kom in Brussel aan , ik kom in Brugge aan. Zovele keren reeds. Verwondering blijft mijn wingewest. Mijn wijsvinger beweegt, mijn vuisten zijn verborgen. Nu moet ik ademen en beelden maken.