Vuurproeven voor fotografen, deel 1
by lucas dewaele
Vrijwel iedereen denkt wel eens na als het einde nadert.
In mijn geval wordt (vermoedelijk) het einde van een schooljaar bedoeld, als docent aan de SASK en als student aan Sint Lukas Brussel. Nu is het mij duidelijk: doceren is gemakkelijk eenmaal de persoonlijke verbouwingen achter de rug zijn, de kinderen en het huwelijk zich in een stabiele fase bevinden en er tijd genoeg is om lessen waarlijk voor te bereiden. Lessen waarvoor je dan droge doch vriendelijke bedankjes krijgt op het einde van juni. Lessen die ik in de volgende juli-maand reeds als gedateerde genrestukjes bekijk en die dringend geüpdatet dienen te worden. Als student daarentegen sta je alleen, alleen met een stuk of wat genrefiguren die je –mondhoekhangend- bekijken. Het is bepaald een ervaring van wancomfort voor de ziel van de argeloze fotografiestudent. Kan ik de passage voor een expertencombine beschouwen als verweer van een gelovige tegen een troepje agnostici? Ik denk na en ervaar het schadelijke gevoel dat ik al jarenlang mijn cursisten berokken. De stress die elke confrontatie met dolvreemden met zich meebrengt, en die een wisselende uiting van driftigheid kan opwekken. Of van buitenzinnige innigheid, de confrontatie met mezelf, mijn werk, mijn denken.
Beschaafd moet ik bekennen dat het weinigen gegeven is om zich terug te vinden in de belevenissen van 11 september 2011 tot op heden. Ik vermijd een bijvoegelijk naamwoord bij het substantief. Niet dat er geen adjectieven in de etalage staan, verre van, maar ik constateer dat een neutrale kijk op de realiteit ook wel waarheidsgehalte heeft. Ter illustratie: zondag jongstleden, na de levendige opening van de expo ‘flaneren, tot overmaat van beelden’ (De Spil, Roeselare) organiseerde ik een debat tussen welopgevoeden, cursisten en Arne Schmitt, Duits kunstenaar, residerend in Brussel. ( http://www.anmerkungen-zum-index.de/ ) Snel werd duidelijk dat het bekijken en waarderen van beelden op een uitgelaten manier, bijna onvermijdelijk in een gesprek omtrent verhaallijnen en conventionele esthetiek verzandt. Verhalen en verdiensten die ieder uiteraard reeds kent, hetzij door eigen enthousiasme , hetzij dankzij de lessessies van de voorbije maanden. Wat minder gelikt was, verrees langzaam op het einde van vele gesprekslijnen : de neutrale kijk op de realiteit, het loslaten van de bloemen om te kunnen woelen in barre grond. Ik omschrijf het puur prozaïsch : een fotograaf die het in te lepelen verhaaltje en de schone kantjes loslaat om tot een onbebouwde beeldtaal te komen. Geen ‘er was eens …’ of ‘ik ga op reis en breng mee…’ maar een simpel beeld, waarvan de enige intentie het illustreren van de oneindige saaiheid van ons bestaan, lijkt.
Aangezien ik nadenk over het einde van vele zaken, moet ik ook deze benadering van de fotografie hierin betrekken. Stel je voor dat ik mij van de woelige, de hitsige, de gebrande fotograaf in mezelf moet ontdoen. Gewoon liquideren, stel je voor, zodat ik concludeer dat elke vorm van uitbundigheid in beelden achterhaald is. Dat het nieuwe credo gestoeld is op de banaliteit van beeld van elke gsm-gebruiker. Weg met het kijken, het zien, het wachten, het verwonderd zijn. Leve het denken, het bedenken, het uitdenken en het emballeren. Anorectische boksers aan de macht in de ring.
Ah ja, met woorden gedachten vormgeven kan en mag op een blogje. Maar met beelden de lichtgewicht filosofietjes aan de wereld offreren, met uitsluiting van het eigenmachtig ambacht… neen. Neen, met de kracht van de vuist op een boereneiken tafel. Neen, uit vrees voor het einde van elke soevereine fotografische activiteit. Te veel mondigen missen zelf de handigheid van het hanteren van een camera.
Donderdagochtend dien ik mijn werk te rechtvaardigen. Enerzijds is er de reflex mijn beelden af te schermen; anderzijds moet het werk, de synthese van verwondering, energie, een zienswijze en rustig ambacht, zich verstouten aan de openbaarheid. Het confronteren brengt onrust met zich mee. De onrust die je ervaart bij Dirk Bouts’ ‘Vuurproef’, een gerechtigheidstafereel, dat mij als postzegel al jarenlang achtervolgt.
Ik besluit voorbarig en filosofisch en ondubbelzinnig : vuurproeven en bluswatertesten hebben iets gemeens. Ik leid dit af uit de eindejaarsbedankjes van ‘mijn’ cursisten. Woorden jawel, maar wat met bluswater* in flessen van driekwartliter?
*P.s. géén Oostenrijkse wijn aub; die is nog steeds giftig.