De falsificatie van de Belgische fotografie (4).

by lucas dewaele

In mijn vorige bespiegelingen rond het fotografisch bestel in België heb ik mij vooral toegespitst op de elasticiteit van beeldcritici en hun wendbare uitspraken over deze of gene fotowerkjes. Afhankelijk van allerlei belangen, zowel vanuit een stil-spiritueel dwarsdenken als vanuit evident economisch overleg , worden allerlei uitingen over goede en ronduit slechte fotografie aan- en afgevoerd. Ik heb vastgesteld (eigen oorschelpen als sluitstuk) dat tal van kern- en randfiguren, in een innige verstrengeling met elkaar, volharden in een wisselende kijk op het beschikbare beeldwerk. Vandaar mijn betiteling, de ‘falsificatie’, de botweg simpele vervalsing van de Belgische fotografie. Wat de kijker te zien krijgt is echt niet het resultaat van research of zelfs maar van een oprechte smaak; het is puur gestuurde mennerij.

Lente in Gent, 2012, april misschien. Iemand fluistert me op profijtelijke toon toe (het is op een zonnig terras, met koffiedrinkers in de buurt): ‘Contra principia negantem disputari non potest’. Vrij ontdaan van potjeslatijn klinkt dit : ‘redeneren (over fotografie) met mensen die de beeldende beginselen (ervan) niet willen of kunnen beheersen, is nutteloos’. Erger nog: verloren tijd, bijstere moeite, vergeefse energie.

De fotograaf in kwestie heeft gelijk: die woorden zijn vergooide adagia. Voor een kunststoffen kunstwetenschapper met de gebrekkige kennis van fotografie, als medium om zelf beelden te maken. En voor de omstanders met het gemis aan eerlijkheid om de analyse ervan aan de verwonderde kijker over te laten.

Persoonlijk heb ik de voorbije tijd nogal wat toonaangevende figuren die gedistingeerd omtrent beeldtaxatie uit de hoek kwamen, aanhoord. Hun dédain omtrent de techniciteit van het vak is wat hen bindt.  En toch lijkt het me aangesneden bochtenwerk om hun expertise ter zake openlijk -met naamsvermelding- te desavoueren. Maar uitzonderingen dringen zich nu eenmaal op, via de media. Veelpleger Michiel die radio-gewijs het korrelige beeldvertier van jonge begiftigden een zegen vindt voor het Belgische publiek: het blijft gieren. Galeristen in geldnood die hun snood businessplan aan intimi tentoonspreiden (en trots dat ze zijn), kunstenaars die een smachtend publiek op diens zieltogend verlangen bespelen (en trots dat ze zijn), docenten die in hun gewilde meerduidigheid voor menig zwijgend student overduidelijke kunde bewijzen (en plots weg dat ze zijn).

Ah, ah,… verpakkingsijver rond een gegarandeerd lege doos lijkt nog steeds het meest gewichtige kantelpunt in een kunstwereldje. In het West-Vlaams vertaald : ‘Hoe krijgt men een scheet in een netzak verkocht?’ Uitgeweken West-Vlamingen en ingeweken Oostenrijkers blijken er zeer bedreven in.

Tussen dit alles door ben ik nog steeds waarlijk op zoek naar criteria om zinnige dingen rond fotografie te schrijven; oprechtheid wordt mij hierbij voor de voeten geworpen. Ter vertrappeling uiteraard. Schijnbaar lukt dit beogen niet zomaar: simpele ijkpunten worden gemarkeerd als oubollig, vierkant ingeworteld of het kwadraat van onbenullige gedachten. Te verwijderen met sterke drift.

De franke beeldenmaker is immer gevoelig voor technische kantjes, en neemt de ontnuchterende vragen naar inhoudelijke onderbouw in één bevlogen bewoording mee. Postichekennis, valsheid in geschrifte en omgang, patroonheiligen als dekdoekje: het komt als vanzelf aan het licht. Een nonsensicale vraagstelling op een open forum, het aanhoren van onaffe zinnen (die antwoorden of veronderstelde kennis moeten voorstellen) : het brengt een bedreigende dynamiek in het circuit. Het netwerk dat zelfregulerend werkt door comazwijgen en uitbanning, voor wie de vinger hanteert om te wijzen.

Wie ad fundum proeft van dit circuitje, loopt een erg groot risico : de falsificatie van de Belgische fotografie lokt de individuele uitsluiting van de verwondering uit. Bij de fotograaf die graag met goesting fotografeert. Die er niet in slaagt om aan zijn beeldhonger niet te weerstaan. Zeker niet als het licht ‘mooi zit’. Mooi zittend als een schoothondje, op het spiegelgazon, wanneer het baasje op zaterdag, met bleekwater, het opritje voor zijn fermetje kuist. Ontroerend, routineus en met zichtbaar resultaat. Meer moet dat niet zijn, de verwondering van het ogenblik vasthouden, als ware het een porseleinen kopje koffie op een zonovergoten terras. Verwondering voor het nu en voor het wellicht later en alleszins voor de eenvoudigen van staat.

Natuurlijk is er de aandrang om meer school te maken met een kleine korporaal in de rangen: een iets of wat nieuwsgierig mens verwacht meer dan loutere ‘verwondering’ als betonnering van het beeld. En richt zich daarvoor tijdelijk op ‘professionelen’. Helaas.

Het bevreemdt ook u wellicht een beetje: het spijt mij voorlopig niet om vast te stellen dat het voor het oog liggend ijkpunt ‘verwondering’ stand houdt tegen schrijfselingen van betaalde critici. Zelfs mondhoekhangend, met gekruiste vuisten kunnen deze kapers van de Belgische fotografie niet bekoren; de aanblik van hun eigen portfolio (in vage mate versneden archiefrestjes, via het derde betalerscircuit mediakundig gemaakt) en het gewicht van de leesbare residu’s nopen tot beleefd knikken. Voor wie dan nog zin heeft in het fotograferen, wenkt de wereld vol verwondering. Verbazing na verbazing.