Lucas Dewaele, dagboek

Over fotografie en leven.

Tag: Sint Lukas Brussel

My Austrian postcard collection.

My Austrian postcard collection is dedicated to Belgian Art Networking Stations.

Talking about being naive.

20161009_dagboekje_dsf0830-bewerkt

(Lately I was thinking about some final judgement by a young art ‘teacher’, concerning my pictures. She said my pictures were ‘flat’. I asked what she meant. These pictures have no ‘depth’. I asked again, not satisfied by this definition. Irritated she said: ‘No depth means these pictures are flat’. That day, about 5 years ago, I became aware that art/photography teachers are not really interested in art or photography. I’ll tell you within another 5 years what they are really interested in. Let start by tagging them….)

ABBA – Annual Book Burning Award.

(An obscure author – I had more trouble stripping the book, than ‘penetrating’ the person*)

(Sorry for my neighbors – it took longer than I thought)

(* He hates photography)

No more heroes.

mccurry_featurehttp://petapixel.com/2016/05/06/botched-steve-mccurry-print-leads-photoshop-scandal

Lonely cow B.

20150801_dagboekje__DSF3217

(I met her in 2011 too – she’s still lonely, but protected by strong constructions around her)

Fallacy in a fragile world.

20150721_dagboekje__DSF2104

Photography deals exquisitely with appearances, but nothing is what it appears to be. ~Duane Michals

Lesson in simple photography : stay away from Brussels.

20140921_dagboek__DSF9091

(occupied area)

Belgian Art Department System.

 

20140217_DSC5698 20140217_DSC5799

Onderweg naar 1000, een mille-paal (tussen heilige huisjes).

20131209_dagboek_DSF8328

Trein-reis-tijd-ver-drijf en een afdracht aan vormen van vergetelheid : dit was de oorspronkelijke toon van dit beeldkantwerkje. Wat begon als halve opmaat in een onderzoek naar ‘beeldtaal’ , halverwege september 2011, evolueerde, ontdeed zich vol van ruwe basten. ‘Research’ heet dit ceremonieus. De analyse van een blanke kiem – oprechte leergierigheid – die aanwaste tot een quasi dagelijks bezinksel van gedachten en vooral van beelden. En soms van amper ingehouden gram met gewicht. Het klonk niet te allen tijde als muziek in expertenoren – ik pleit ronduit schuldig. Maar ik prijs mezelf voornamelijk gelukkig dat de ingeslopen episodes van uitgemaakte woede niets meer dan driftige tussendoortjes waren; de personen waarop mijn woorden sloegen, hebben hun plaatsen volkomen verdiend verdiend, iets dat zo waar op een dubbele doorslag lijkt dus. De onbewogen conclusie luidt : het Belgische kunstondermaanse is er op maat van ‘men’. En voelt bovendien aan als schijnbaar gepolierd beton : bij uitstek de koude teelgrond waar men én intellectueel én als belazeraar kan overleven en waar ‘men’ , althans onder het deken van een diepkerkerlijke structuur, zich opwarmt aan een verplicht nummertje maatschappelijke ‘dédain’. Jammer dat het jonge mensen de ziel kost, in ruil voor wat binnenkerkelijke roem. (Ik wist niet dat contextblindheid zo ver kon reiken, maar wellicht leed ik er indertijd zelf aan.)

De bagagerekfunctie van de Kunstmedia.

De bagagerekfunctie van de Kunstmedia.

Ik gebruik gaarne het onbenadruke voornaamwoord ‘men’, omdat het consequent de anonimiteit en het verhullen van eigenschappen duidt. Na bijna duizend berichtjes alhier, concludeer ik alweer : ‘men’ staat nog steeds in de weg van fotografen – frisse beeldenmakers – die onverzadigd rondkijken en die, tuk op beeldstukjes, boeken maken. Boeken met beelden die niet belust zijn op daglicht of op kranteninkt of op plakkaten langs snelwegen. Niemand ziet ze, niemand beroert ze. Ze wachten volstrekt op een koppel ogen en op gangbare zintuigen. Ze vertrouwen op niets meer. Leg de nadruk op het woord naar keuze.zonder-wortel

A priori stel ik nog: het Latijnse kapsel rond de beelden is een bevallig gevolg van deze onbruikbaarheid. Hecht er geen belang aan, een behanger moet ergens heen met lijmresten. Dat meen ik oprecht : het beeld in het gesloten boek bevrijdt zijn maker van woorden en gedachten en stemmen en honger naar Weekend-Knack-roem. Een flâneur-fotograaf kan echt vrij zijn; een kunstenaar misschien ook. Al twijfel ik meer dan ooit tevoren aan dit laatste. (Het woord ‘artistiek’ lijkt meer en meer een vermengsel van ‘spiritueel’ en ‘economisch’, in wisselende verhoudingen en netwerkjes.)

Artistiek Momentum (geen import).

Artistiek Momentum

Ik schrijf dit tekstje om vele redenen. Eén ervan is dat schrijven op zich een nagenoeg verslavende bezigheid is. Te vergelijken met het lezen van de A4’tjes van Bernard Dewulf in De Standaard. Het is geen werk, het is als een verlangen naar en het bijna proeven van onbetaalbare wijn. Schrijven is oplettend zijn, open voor feitelijkheden, kritisch voor het eigen denkkader; woorden op papier zetten, met een puntgom wissen en uitgeslapen tegen de kwart-waarheden optornen. Schrijven is bruusk invullen wat men in half-affe zinnen niet wenst te communiceren. Schrijven over kunstigheden is het dwingend in vraag stellen van wildcard-kaarten voor kunstconcours en –subsidieregelingen. Schrijven is beter fotograferen. Of draai het gewoon om. Het is een vorm van leeglopen. In al zijn betekenissen. Verslavend en niet altijd opbeurend; het gladde weerwoord ‘kankeraar’, met al zijn connotaties, is de functionele platitude, die ware dimensies doet vergeten. Vandaar dat ik tussentijds achterover leun en woorden en gedachten laat uitbollen. (In tegenstelling tot mijn echte verslaving : beelden maken).

Andere redenen om met woorden te schermen zijn minder tegensprekelijk.  Er zijn de reacties zonder gewicht en er zijn uitspraken die om een wederwoord smeken. Beide hebben bestaansrecht en ik ben auteurs van allerlei kunne dan ook dankbaar. Zij versterken en ontkrachten mijn denklimieten. Zij wijzen meedogenloos op een gebrekkige samenhang en zij maken mee de context voor de verwondering. Mijn verwondering.

E-mail : jovanstee@tiscali.be

E-mail : jovanstee@tiscali.be

Nog redenen? Misschien van pedagogische aard, zelfhulp-geïnspireerde schimpscheutjes, de goesting om zomaar een sneer uit te delen, zichzelf even samen te vatten als voorwinterse keuring, revanche-intenties te sacraliseren, het éénmansgelijk te benoemen. Alles kan. En zeker via dit medium. Waar woorden en beelden hooguit voor wat dagbederf kunnen zorgen.

Nog even over mijn verwondering. De ‘verwondering’ die ik als enig standvastig criterium om over beelden te spreken, hanteer. De verwondering die ik zelf als praktiserend fotograaf ervaar én de verwondering die ik, eenvoudig en koppig zijnde gelovige, niet loslaat. Ik wil graag de ‘verwondering’, waaruit mijn beelden ontstaan, onbevangen en blijvend benutten, besteden en uitoefenen. Als een inschikkelijke kracht om met het medium ‘fotografie’ aanwijzingen te maken.  Verbanden aan te tonen, bewijslast te vergaren of gewoon vanop een scheidslijn te rapporteren. Mensen, die ik eerder als ‘men’ aanduidde, noemen dit ‘irrelevant, oppervlakkig, zonder impact’. Ik houd van deze woorden. Ik hou ze, op een klein vergelend papiertje, in een klein lijstje, binnen handbereik. Ik heb ze gestolen, ontfutseld aan een bokkige baliebediende van een kunstschool; ze knipte deze kleutergewijs-recht uit, uit een juryrapport. Wie ooit – bij wijze van opeising- binnenbreekt in mijn werkruimte, zal deze ingekaderde woorden nooit waardevol genoeg achten om mee te nemen. Maar voor mij werken ze een als een ouderwetse dynamo : draai er aan en elders komt er energie vrij, in een vorm die soms verrast, verwondert.20131210_dagboek_DSF8423

Mijn bijna-duizendste relaas is een kennisgeving tussen de negenhonderdnegenennegentigste en de duizend-en-eerste. Niets markants dus, maar – voor mijzelf – toch wel weer een eigenaardigheidje erbij. De boeken hou ik niet bij. Geen cijfers, geen statistieken, geen bangigheid om uit of in de boot te vallen.  Geestdrift is mijn onstuimig en onbeschut deel. ‘Men’ is er onblij mee.

Koppigaard.

20131209_dagboek_DSF8295

Season of diptychs (6)

the-nature-of-things

Natura artis magistra.

(In kunstscholen:  ‘Artificium artis magister’).

Disliked by art staff.

20130708_dagboek__DSF6502LD 20130708_dagboek__DSF6457LD 20130708_dagboek__DSF6446LD 20130708_dagboek__DSF6517LD

Hic iacet sepultus. (H.I.S.)

20130505_dagboekje__DSF2974LD

Quae nocent docent. (Noord-Nederlandse setting.)

groninger-mode

Anna loog,

toen zij mij vertelde over de winter, de sneeuw en haar nieuwe Fuji G617. En over gevelde Duitsers, bomen van venten.

Fuji 617, Kodak panatomic Lie, Xtol developer

feek LD

De falsificatie in de Belgische fotografie (6) : over de boze wichten en aardigen.

dagboek3378LD

Een slechtkijkend iemand vroeg mij ooit, op een exquis moment: ‘Maar wat, beste man, als de verwondering, die jou doet fotograferen, blijkt weinig geëlaboreerd te zijn?’ Omdat de dame toch een vermoede sérieux aanreikte, heb ik over deze vraag lang en breed en zonder rancune nagedacht. Maanden. De raisonneuse in kwestie had gelijk, een surplus aan gelijk, om deze vraag te stellen. Wat als ‘verwondering’ inderdaad een lege doos, verpakkingspapier, verlakkerij, een stijl- en glijmiddel, een ornament blijkt te zijn? Dan moet ik deemoedig het hoofd buigen en erkennen dat de verwondering een feitelijke strategie is, om een beeld ‘verkocht’ te krijgen, of, laat mij wel wezen, misschien een povere vorm van zelfbegoocheling. Een greep in nood aan ‘inhoud’. Capitulatie in de voor- en achteruikijkspiegel. En een mispassende partout op ware blijken van gebrekkig intellect.

Ik heb deze gedachte op onorthodoxe wijze laten gisten. Namelijk door te blijven  geloven in ‘verwondering’ als in een onvalse drijfkracht om beelden te blijven maken. Een beetje op de wijze van Walker Evans : ‘Leaving aside the mysteries and the inequities of human talent, brains, taste, and reputations, the matter of art in photography may come down to this: it is the capture and projection of the delights of seeing; it is the defining of observation full and felt.’

The delights of seeing, het plezier van het zien. Het fotografisch zien, het zien met een camera in de hand, het zien én omkijken naar andermans beelden, het kijken door een optische camerazoeker, naar die nabije en onvriendelijke wereld. Het ondermaanse van lege, grijze stationsdreven bij slecht weer bijvoorbeeld, buurten waar het parochieblad in postbussen valt.

dagboek3356LD

Bij wijze van uitgelopen kanttekening ben ik ook tal van kunstkritiekjes gaan lezen – de leesbare, die je bijvoorbeeld in BV-promenadeblad De Standaard aantreft. Ik ben als niet-ingewijde de zinnen en de alinea’s gaan afstruinen, simpelweg om er de omhulsels van de woorden af te halen en kernachtige inhoud te ontdekken. Ik vond vooral een steeds wederkerend artikelpatroon. Een naam, referenties, een neo-isme, een volkse theoretische uitleg, een anekdote of twee, een objectieve vermelding van bezichtigingsuren, een persoonseigen concluderende appreciatie, een kwinkvijg, een oorslag. Meer niet, tenzij het verzwijgen. Mijn ontiegelijke honger naar ‘inhoud’, om over het tegenzeggelijke, met woorden en volzinnen te vertellen, bleef. Intact. Overgeleverd aan alweer een flinke dosis scepsis. Een Grieks synoniem voor danig boerenverstand. Of restitutie voor het geschonden bestaan. Of gewoon een populistische reflex. Vul gerust aan. Citeer uit het parochieblad desgewenst.

Ik stelde mij lezendeweg ook de vraag : waarom komt de spiritualiteit van de maker, de exposant, de actueel belichte kunstenaar toch zo weinig of niet aan bod? Niet dat een volledig moraliteitsverslag van elke artistieke netwerker dient uitgesmeerd te worden, maar toch. Dat onlichamelijke gedachtegoed, dat bepalend is voor de creatie van een kunstwerk of voor, laat mij losweg zeggen, een ‘vandalenstreek’ in één of ander Brussels kunstencentrum. Ik zit het snedig achterna. En ik snap dat ik een fundamenteel taboe aansnijd. Irritant voor parochiebladlezers.

Als evangelisch-geïnspireerd mens heb ik eens scherpzinnig gegoogled. Dat mag in mijn ongebonden kringen. Gecombineerde woorden als ‘spiritualiteit + kunst + moraliteit + kunstenaar’ en hun Engelse equivalenten. Ik vind weinig. Hier en daar wat gezwaai met Grieks-orthodoxe iconologie en een verwaaide pastoor die ook nog eens academie loopt. Een evidentie is het niet om tot het klokhuis der gekende kunstnamen en hun beschrijvers door te dringen; de afdekking naar hun concrete ego is wel heel solide afgewerkt. Een vriendelijke vraagstelling, per mail, aan befaamde mensen, wordt versmoord in stilzwijgen. Of in wat een PR-agent in zijn sjabloonbox liggen heeft: antwoorden in de trent van ‘your almost unanswerable question’ tot gewoon ‘geen tijd’.  Biografieën zouden uiteraard wel een uitkomst kunnen zijn (vooral de niet-geautoriseerde), maar bieden immanent wat perspectief in terugkaatsend licht: omtrent de spirituele geaardheid van dode kunstenaars geen kwaad woord. Het is quasi ondoenbaar om te peilen in wat ferme, nieuwerwetse kunstenaars echt bezielt, beweegt. Het vermoeden, dat geld en aanzien en netwerken puur symptomen zijn, in de kracht die een werk voortbrengt, groeit. Mijn peilen naar het onderliggende denkraam – Wessel Stoker, esthetica-prof spreekt over de ‘existentiële inhoud’ – is aan mij besteed. Aan wat ik tot op heden opraapte, beleefde ik geen genoegen en veel dédain. Ik heb te veel mensen ontmoet die een neerbuigende attitude t.o.v. deze vraag naar het spirituele segment in het kunstenaarschap, omarmden. Alsof het een vloek of een teken van domheid is, dit aan te raken.

Ik hou een dubbel gevoel aan de zelfopgelegde pelgrimage in kunstenland over. Ik heb hekel opgewekt, mensen verleid tot uitspraken als ‘ah, ik haat fotografie’. Anderen hebben beleefde beloftes gemaakt, gezworen mij beleefd te antwoorden op deze struikelpunten. Vooral huichelachtige stilte heb ik geoogst. En korte gesprekken die in no time duidelijk maakten dat er niet te stellen vraagstukken zijn. Het wereldje van Opus Artis, en bij inbreiding, van een stuk onderwijzenden, is niet gediend met het beproeven van de nucleus van het kunstlandschap. Omerta! Het schaadt. Belangen. Ga weg van ons kruispunt. De andere kant van mijn dubbel gevoel is er één van bevrijding. In mijn losvrije beleving heb ik wellicht een aantal boze wichten en aardigen mijn aanvoelen gewoon duidelijk gemaakt. Blakende, naïeve, rechttoe-rechtaan denkbeeldjes, die in de eerste plaats een bewijs van ontvoogding hard maakten. Mijn werk behoeft geen expositie, ik dien geen ‘m’as-tu vu’-tafereeltje op te voeren, geen gebrekkig afgebroken zinnen en puntjestaal te hanteren. Mijn industrietje is er ééntje van eigen vluchtige handwerkjes. Met beeldjes die mijn beroering telkens van het nulpunt optillen. Het hoeft niet altijd ‘verwondering’ te zijn : beeldjes mogen rustig op niets uitlopen. Zolang mijn makersziel maar niet verzandt, prijs ik mezelf niet ongelukkig.

dagboek3351LD

Berichten over beelden.

Ik lees de meeste kunstrecensies uit schuldgevoel. Vaak na de sportverslaggeving en tussen de nieuwtjes uit regionale katholieke onderwijsinstellingen door. En net voor het papiergemaal ze fijnmaakt. En – bijna vergeten- vanuit de angst dat ik iets essentieels zou missen uit de kosmos van Fabre en Co.

Er zijn overigens ook nog de internetartikels: deze hebben de flair van niet-recuperabiliteit, als je ze niet stante pede leest. Het aandikken van mijn overvolle bladwijzerbalk brengt enig soelaas in deze bangigheid. Maar helaas blijkt het schrijfsel toch reeds elektronisch verdampt op het ogenblik dat ik er aandacht aan schenk. Ken je de sensatie van ‘deze pagina bestaat niet’? Die mis ik alvast niet bij een pakbaar krantenartikel, leunend over de rand van een papiercontainer, in het afvalpark, in de winterzon. Met rijen jong-gepensioneerden knorrend onderaan de rolladder: ‘Ben je alleen op de wereld, misschien?’ Mijn antwoord getuigt nog steeds van misplaatst vertrouwen in de katholieke medemens.

Ik recycleerde een artikel van Sam Steverlynck, uit DS, van 10 december. En ik vroeg mij meteen af: hoe schrijf je zinnig over beelden, als niet-fotograaf? Technische prietpraat, daar waagt zo’n mens zich meestal niet aan. Tenzij natuurlijk als de schrijver van dienst ook als hobby-fotograaf (met een abonnement op een blinkend fotografie-magazine) zijn kennis wil bewijzen. Doorgaans is het niet zo gesteld en zwijgt de opsteller over de technische kantjes. Tenware er een conceptueel filosofietje aan gekoppeld kan worden of mits iemand iets techneuterigers influistert.

Het artikel dus. Over de gebonden cameraman die vrije fotograaf is, maar feitelijk naar de schilder wil kijken. Nicolas Karakatsanis, in Alice Gallery, Brussel. Ik rep mij, voor 21 december, of stuur mijn betrouwbare Brusselse vrienden van dienst, om te kijken en te rapporteren. Ik beperk mij tot de aard van de beschrijvende argumenten, omdat, naar ik verhoop, woorden een onderbouw van beeldtaal kunnen vormen.

Ik lees over lovende epitheta, die de auteur en Vlaamsche prominenten over de foto’s verspreiden, zonder weliswaar een pakbaar motief mee te geven. Iets in de trant van: ‘De beelden zijn goed omdat ik en mijn maten het zeggen dat ze goed zijn.’ Een wankele afweging dus, die vervliegt als de ‘maten’ plots mee hengelen in dezelfde mediavijver. Maar zo ver is het nog niet.

Ik lees ook over de suggestieve kracht van de beelden. Ze tonen minder dan wat de fantasie prikkelt, stel ik me voor. Daarbij scoort het argument ‘sfeer’ altijd, en de tekenende adjectieven ‘mysterieus, dreigend, onheilspellend, geladen’ worden onvermijdbaar. Beledigend wil ik niet altijd zijn, maar ik vrees dat dezelfde redenering geldt voor een pasfoto, een grijs archiefnegatiefje van Aglaia Konrad en een snapshot uit de Roeselaarse Batjes. Als je ze maar uit hun utilitaire context trekt en uitvergroot in een witte ruimte presenteert.

Dan het kenmerk van het wordingsproces van de beeldenreeks: veel werk en tijd ingestoken, ver gereisd, met grote namen op impressionante filmsets gewerkt,….  Goed, maar wat kenschetst het restant, de foto? Goodwill om kijkersaandacht te schenken aan het beeld is geklaard , maar welke beeldelementen rijmen met de al dan niet machtige ontstaansgeschiedenis van de foto’s?

Vervolgens de klassieke tegenargumenten : de anekdotiek en de narratieve logica worden ontkend. Vermoedelijk omdat deze niet kaderen in de omkadering van een kunstgalerie – anekdotische beelden en verhaaltjes horen er niet, wegen niet, tenzij ze negentiende-eeuws zijn en een lang rijpingsbeloop gekend hebben.

De klassiekers stapelen zich op als zelfs duidende woorden gebruikt worden, die geen trefwoordwaarde in de Nederlandse taal hebben. ‘Textuur’ is er zo eentje. Ik stel er mij een lap ruwe grondstof bij voor, met een verwondend oppervlak, een tortuur voor wie het beroert. Maar neen, met het kunstkritische ‘textuur’ wordt soms bedoeld: de specifieke presentatie-middelen, die hun eigen glans en schijnsel uitlokken. Als publicitair fotograaf krijg ik dagelijks steraanbiedingen van deze duurogende plexi- en dibond-vertoningen. Er is geen inhoudelijk statement aan verbonden; het is gewoon proper en onprofijtig om je foto’s er in te begraven.

Inpalmend zijn steeds het besef van uniciteit van de afdruk en de linke schakel met de schilderkunst, middeleeuws en hedendaags. Ik weet niet hoeveel kijkers hierin een ongeveinsd geloof hanteren, maar ik wil ze gerust een boterham geven. Oprechte gelovigen zijn schaars. (Ik heb dit vertrouwen ten eeuwigen dage afgezworen na het aanhoren van kunstenaars in sessies als ‘Back to the Future’, in een naburige hogeschool.)

'Cold Face', één van de foto's die te maken zijn op academische zolders.

‘Cold Face’, één van de foto’s die te maken zijn op academische zolders.

En dan zijn de woorden op. Woorden reiken niet ver genoeg om beelden echt te  verhelderen. Ook niet in de pen van journalisten en bevlogen bloggers. Eén zichtbaar jonge dame wijdde zich onlangs ook aan het beschrijven der fotografische beelden, Ann De Craemer (http://anndecraemer.be/2012/12/10/friederike-von-rauch-de-traagheid-der-dingen/).

Ik ben altijd gecharmeerd als niet-vakfotografen over fotografie berichten. En volkomen weetgraag ben ik ook als een hedendaagse dame over hedendaagse beelden schrijft. De woorden in haar recensie over Friederike Von Rauch zijn ‘schoon’ en verbeelden puur-particuliere gewaarwordingen. Ze nodigen uit om traag te lezen, en misschien te zwijgen of levensbeschouwelijke uitspraken te doen. Of om poëzie te gaan lezen en nieuwe verwikkelingen te verwekken tussen fotografie en sierlijke taal. Maar mijn honger naar functionele grammatica m.b.t. beeldtaal blijft. Ik denk dat de daad van het fotograferen, vanuit de oprechte verwondering gewoon mijn regel is. Meer niet. Beelden, die traag en stil uitdoven, op een scène waar de mechanica der woorden inbeukt op beelden. Zonder blijvende brokken te maken overigens.

Cathechesis sine experientia alogia est.

Procedure : go to any town in your neighbourhood, look for the market place, use a camera, choose RAW, talk to people, shoot, say good-bye, go home, process the files in Lightroom (black and white) and NIK (bleach bypass), publish.

Know your a better photographer and a greater artist at that moment than any art-teacher in chains. Learn to distrust them, especially the Austrian species, or other models with triple glasses, proudly declaring being sterile or unable to handle a camera.

Fortiter in re, suaviter in modo. (Kreet Katholiek Kunstonderwijs)

Sic transit gloria mundi (3)

Rigor imaginis.

Collegium clarum.

“The main thing is to study pictures and stop listening to the pontifictaions of photographers. Photographers aren’t oracles of wisdom. If they’re good photographers, then take a good look at their pictures – what else do you need?”

Andre S. Solidor, alias Elliott Erwitt.

Ik draag dit boek op aan de vrienden voor en naar het leven.

Ziel verkocht, schadeloosstelling uitgesteld.

Het is weinige koord-, poort- en woorddansers gegund om op rijpere leeftijd nog steeds ongerept te zijn. In de wereld der beeldende kunsten is dit niet anders; wie toebedeeld is met toonbeeldtalent, wordt vroeg of laat verzocht. Met de vraag om vormen van smetteloosheid zindelijk te verliezen, ten behoeve van vooral andermans aanzien en netwerkknobbels. De figuren en de behoede clowns zijn genoegzaam bekend bij de kunstenaars aan de zijlijn. Bij hen, die met hun ziel in hun zakdoek, geen prijzen ontvangen, tenzij misprijzen. Ik voel met hen mee; geen Witte Raaf die naar hen kraait of raaft.

Een tijdje geleden werd ik niet onmiskenbaar in aanraking gebracht met het openbare beeldbestel in Vlaanderen. Meer bepaald verplichtte ik mezelf tot een modus van openheid omtrent de ‘Kunst’. En dit via een instelling die menig kunstenaar gevormd heeft, Sint Lukas, het depot met de wachtrij voor aansuizend talent.

Het concept van kunstenaarschap wordt uiteraard voorbereid in dit type kunstonderwijs. Brochures en verrassende awards, genaamd naar heengegane vrienden bewijzen dat.

Er is de technische draai van de opleiding, waarbij, eigen aan onderwijs, met nostalgische weerhaakjes, nog even aan het verleden gehecht wordt, wonden en waarde en zo. Weet dat menig instituut vakvolk herbergt, dat het leeglopend verhaal van vervlogen receptuur beluiert. Zo behoudt ook een hogere kunstschool wat residu-mensen die oude techniekjes als lanceerplatform voor nieuw talent voorstellen. Geloof ze niet. Verstreken medicijnen met een vergeelde bijsluiter: het vertrouwen er in moet wel mateloos zijn. Of, ‘onwetendheid’ werkt ook niet mis. Dat weten ze.

Geen opleiding in Vlaanderen en Brussel of je wordt verblijd, in de meimaand vooral,  met hip-klinkende beloftes rond ‘persoonlijkheidsontplooiing’. Welke onzekere mens van achttien tot vijftig kan hieraan weerstaan? Geef ongerust toe: ‘één eigen, goed onderbouwd artistiek project, gebaseerd op persoonlijk onderzoek’, staat toch voor een plezante verplichting. En een uitkomst waarbij een schoot onder vruchten kreunt?

Het ont-plooien van je persoonlijkheid garandeert vooral gladheid. Eigen plooien en eigen kreukels, waarin het slib van een eigen gedachtenstroom stokt, irriteren, blokkeren. In de zielentraining, die jonge kunstenaars ondergaan, is uiteindelijk alleen ruimte voor de perfecte pasvorm die docenten vooropstellen. Het hermetische karakter van dit mechanisme is het bindmiddel tussen docent en leerling. Heilig weefsel, een pact tussen biechtvader en zondige bekeerling. Een geloofsgeding. Geloof me niet, maar kijk gewoon.

De wetenschappelijke werkzaamheid van deze inwijdingsoverdracht wordt gestaafd.

Met marketingtools (cijfers, staafdiagrammen, getuigenissen van succesvolle kunstenaars). Sint Lukas Brussel is (net als andere organisaties) een ware agentuur voor mensen, wiens éénwording met zakelijk succes, aan een beperkte openbaarheid binnen schoolmuren moet prijsgegeven worden. Lezingen, zittingen, prijsuitreikingen. Ter ontlasting van kritisch gedachtengoed, vermoed ik. Jonge mensen vinden het geruststellend fijn, als allianties als een loutere schikking van de toekomst voorgesteld worden. De prijs/award ermee verlijmd, werkt hechtend.

Ik heb een vermoeden dat er laxatief ingespeeld wordt op illusies en angsten. Door ervaren Vlamingen. Op jongemensenharten met een weelde naar verlangen. (Het werkwoord, niet het substantief.)

Ik vertrouw de vluchtige bedenkingen toe aan de focus van je ogen, lezer.

Omdat ik even ontsteld was toen ik de ‘cultuur & media-pagina’s’ van De Standaard, van 1 oktober, vanavond bij het oud papier wou leggen. Stilstand bij Sam Steverlynck, over Joëlle Tuerlinckx, in Wiels in Brussel: ‘dit is cerebrale kunst die zich zelfgenoegzaam nestelt in een waan van diepzinnigheid’. Treffender kan ik het niet duiden; ik mag het schaamteloos met mijn eigen ervaringen uitbreiden naar lezingen, lessen en academische zittingen. Dank aan deze kunstredacteur voor zoveel lef en helderheid en het tonen van zijn ongekraste ziel. (Ik word bijna verleid om namen te taggen, maar een notie van ras-catholicisme hindert mij.)

Kijken naar, denken over kunst (of het sediment van wat tijdelijk als dusdanig vermarkt wordt, gesacraliseerd atelierprut): het kan zonder krassen op je ziel. Een geruststelling, geen pose. En niets verschuldigd aan bedrevenen met gistende denkbeelden en te dikke brilglazen. Gewoon kijken, verwonderd genieten, zonder verzuring, zonder diploma, zonder dédain. De verknochte ziel is ermee verkleefd. En nog steeds horend tot mijn inboedel.

kipjes-njam

De lumificatie in de Belgische fotografie.

Een illusie: de beproefde vervalsers in de Belgische fotografie zijn ontmaskerd, de vertakte vervalsingen zijn getoucheerd, de makersnamen zijn bekend, hun daden ontluisterd. Tijd voor het sacrament van het oprechte beeld. Dat van de ongebonden fotograaf wiens vaardigheid  niet onderhorig is aan netwerken en academische broedstaketsels.

Na het verkennen van mijn eigen zuurtegraadgrens, is de tijd rijp en de geest uitgeziekt om de basiskwaliteiten van een beeld te ontdekken. Natuurlijk blijven de uitgeschudde ‘techniek’ en het immer geldende ijkpunt ‘verwondering’  onafgeschreven. Beide staan overeind in elke vorm van gezwatel over deze of gene beeldbedrijvigheid.

Over techniek : zowat elke fotoclubliefhebber is quasi exclusief op zoek naar het ultieme techniekje, enerzijds om kritiek terzake te voorkomen en anderzijds om vormen van bewondering op te wekken. Wie het handig aanpakt kan die egards in de tijd rekken: een exotisch reepje software dat één of ander effectje genereert, blijft tot net voor de demystificatie van zijn status tot gemeengoed, mateloze bewondering opwekken. Met internet tot in de ijskelder echter blijft het een ware opgave voor een fotoamateur om zijn techniekjes verborgen te blijven houden. Net zoals een hengelaar zijn lokaas in de luwte van de kanaalberm mengelt, net zo blijven fotoclubleden hun recepten in de donkere kamers samenstellen. Vaak blijkt een opeenhoping van Photoshopfilters, met een variërende doorlaatbaarheid de ware aard van deze kunstigheden te bewijzen. Nog net ontdekt in mijn beeldwereldje is het plug-in-assortiment van Nik Software. Wat voor een zondags fotografistje een waar festijn is aan ‘creatieve’ mogelijkheden (lees : je zal indruk maken) is wat mij betreft een grabbelton vol ironie-wekkende techniekjes. Leuk is het om een actueel beeldje van het kunstdorp Gits terug te catapulteren naar de 50’er jaren, met een vintage-knopje. En kijk, er reden zelfs al electrische bietentreinen langs het met zonnepanelen overgoten landschap. Of amusant is het verdrijf om het werk van Nick Ervinck te situeren in het naoorlogse Roeselare. Ik bedoel alleen maar: een techniekje kan vervalsingsdrang dermate stimuleren, dat de perfectie van de gereedsschapkist zelfs een eenzame spelbederver verwart.

Sedert de publicatie en herdruk van Sontags ‘On Photography’, weten wij allen dat fotografen liegen en vervalsen. Henricus Antonius van Meegeren – Han, voor de vrienden, ruste in iets dat op vrede lijkt – was een gekend criticus van toenmalig actuele kunstkenners. Als schilder kwam hij ver van de bak te staan; de critici ridiculiseerden zijn werk. Hij haalde zijn gram door op de muren van hun expertise zoetjes in te beuken: hij vervalste de schilderijen van de Meesters technisch-meesterlijk. En wachtte geduldig op de reactie van de kenners. Die onthulde dat experten ook maar bête, misleidbare mensen zijn.

Fotografen zijn a priori gekende misleiders, structurele veelplegers. Hun techniekjes, hun verbondenheid met voorvalletjes, hun hang naar verduisterde schermen: het is geen geheim. Fotografen vervalsen geen geschiedschrijving: ze nemen ons gewoon mee op een loopje met de wereld, hun wereld, het hier en nu. En gebruiken daarvoor speciale handigheidjes. De reeds vermelde photoshop-like laagjes, in vele gradaties en granulaties, maar ook wel de techniekjes van weglating (van context), afdrukken op het ongelukkige moment (voor het model), het spelen met de patroonherkennende vermogens van de kijker. Nick Ut en Jeroen Bosch, wij houden ze nauwelijks uit elkaar. Al werkt de ene al in kleur.

Tussentijds concluderend schrijf ik dat een blik op zeer binair-gebonden technieken (Photoshop, Nik, Lightroom,…) en op het bewustzijn van de vakgebonden misleiding (de realiteit is terug te brengen tot de beleving van de fotograaf) voor de kijkende kijker een licht kunnen werpen op het beeld. Het beeld zoals het zich aandient in zijn meest kwetsbare vorm, vrij van kunstkritiek, vrij van de monoculaire kijkbuis waarin het werk van Kets, De Keyzer en geringere meesters getoond wordt.

Het sommetje makend word ik verleid om een credo te verkondigen. Dat van het beeld dat ontdaan wordt van beetnemende systeempjes. Dat zich dus als vanzelf als zwartwit vertoont. Het beeld dat ontspringt aan het oog van de vrije fotograaf die context nastreeft (geen uitgeknipte waarheid), die afdrukt op ‘volledige’ momenten en zijn werk aan een onaangetast publiek te kijk stelt. De kans is klein dat je die fotograaf ergens in een galerietje op het lijf loopt.

Een ijkpunt dat door zijn eindeloze herhaling wat deerlijk overkomt is de ‘verwondering’. De feilbare leeftijd en –wereld liggen er wezenlijk aan ten grondslag, zowel aan het gevoel van zieligheid als aan de opmerkzaamheid voor die banale dingen als licht en raar opeengemetselde constructies, waaraan men zomaar voorbij fietst.

Ik wil ‘verwondering’ graag zien in een opwekkende context. Niet als kaalplukkend gebaar op de kap van de kunstalarmisten. Gewoon ‘verwondering’ als oplichtend puzzlestukje. Zo eentje waarvan je vermoedde dat het elders, in een andere speeldoos thuishoorde of waarvan je dacht dat het per abuis tussen de ware bouwstenen verzeild was geraakt. ‘Verwondering’ blijkt, voor zo ver ik cursisten kan vertrouwen, veelal het sluitstuk van een zoektocht langs vele ‘cul-de-sacs’, stroppende zijwegels van de inspiratie. Vele wegen zijn in te slaan – ‘originaliteit op technisch vlak’ prijkt op nummer één – maar, voor wie de leertocht vol maakt, blijft de ‘verwondering’ ietwat verweesd aan de mazen hangen.

Vraag is: wat houdt de ‘verwondering’ dan in, dat het residu ervan fotografen blijvend doet fotograferen? Ik ken geen eenduidige uitkomst op deze vraag. Maar misschien zijn enkele hints ter zake bruikbaar.

Ten eerste blijkt dit criterium nauw verbonden met de daad van het fotografisch kijken zelf. Wie zich als fotograaf openstelt voor zijn leefomgeving zal wellicht niet kunnen weerstaan aan de drang om beelden te schieten, als waren het jachttrofeeën. In de zin van dat unieke herfstlicht, dat verrassende samenspel van komende en gaande schaduwen, van texturen, waarvan de ruwheid of de wiskundige regelmaat, doorheen het fotobeeld ervan, beginnen te verrassen. Natuurlijk moet je daarvoor fotograaf zijn, en met graagte een fototoestel bedienen en bereid zijn jezelf te voeden met de gretigheid van het kijken.

Ten tweede zijn er inspirerende bedenksels, analyses die je even doen schrikken omdat ze zo raak zijn. Je jachttrofeetjes worden gekrast. Door woorden, die levendig worden voor wie kijkt naar de wereld en er foto’s van maakt. De woorden van Dirk Lauwaert, Paul Strand, Cartier-Bresson en anderen die beelden op een doorzichtige wijze belichten. Een database vol kijkbrillen, op allemans sterkte. ‘De Bibliotheek van de Fotografie’ staat er bol van.

Ten derde is er de economische nutteloosheid van de ‘verwondering’; je koopt er geen doorsopt theebuiltje mee. Het ijkpunt is, romantisch verklaard, ‘de allerindividueelste expressie van de enzovoort’. Er is geen prestige aan verbonden, je kan je er geen academische graad mee oogsten, geen sympathie, een beetje ergernis mee opwekken. Verwondering is vrij: het werpt licht. En verschaft zich een sluipweg tot kleine eigenzinnige wereldjes. Veel plaats is er niet in die kleine stelsels. Maar het is er knus, of bekrompen. Een ‘sterfbedzurige beleving’, naar kenners vertellen. De experten op wiens testikels Van Meegeren het gemunt had.

Welk traject is er voor de fotograaf die noch aan technisch vernuft, noch aan zijn persoonsverweven verwondering voeling verleent? Eerlijk? Ik denk aan een éénrichtingstracé, zonder zicht op beelden.

Emile Zola is nog duidelijker : “À mon avis, vous ne pouvez pas dire que vous avez vu quelque chose à fond si vous n’en avez pas pris une photographie.”

De falsificatie van de Belgische fotografie (4).

In mijn vorige bespiegelingen rond het fotografisch bestel in België heb ik mij vooral toegespitst op de elasticiteit van beeldcritici en hun wendbare uitspraken over deze of gene fotowerkjes. Afhankelijk van allerlei belangen, zowel vanuit een stil-spiritueel dwarsdenken als vanuit evident economisch overleg , worden allerlei uitingen over goede en ronduit slechte fotografie aan- en afgevoerd. Ik heb vastgesteld (eigen oorschelpen als sluitstuk) dat tal van kern- en randfiguren, in een innige verstrengeling met elkaar, volharden in een wisselende kijk op het beschikbare beeldwerk. Vandaar mijn betiteling, de ‘falsificatie’, de botweg simpele vervalsing van de Belgische fotografie. Wat de kijker te zien krijgt is echt niet het resultaat van research of zelfs maar van een oprechte smaak; het is puur gestuurde mennerij.

Lente in Gent, 2012, april misschien. Iemand fluistert me op profijtelijke toon toe (het is op een zonnig terras, met koffiedrinkers in de buurt): ‘Contra principia negantem disputari non potest’. Vrij ontdaan van potjeslatijn klinkt dit : ‘redeneren (over fotografie) met mensen die de beeldende beginselen (ervan) niet willen of kunnen beheersen, is nutteloos’. Erger nog: verloren tijd, bijstere moeite, vergeefse energie.

De fotograaf in kwestie heeft gelijk: die woorden zijn vergooide adagia. Voor een kunststoffen kunstwetenschapper met de gebrekkige kennis van fotografie, als medium om zelf beelden te maken. En voor de omstanders met het gemis aan eerlijkheid om de analyse ervan aan de verwonderde kijker over te laten.

Persoonlijk heb ik de voorbije tijd nogal wat toonaangevende figuren die gedistingeerd omtrent beeldtaxatie uit de hoek kwamen, aanhoord. Hun dédain omtrent de techniciteit van het vak is wat hen bindt.  En toch lijkt het me aangesneden bochtenwerk om hun expertise ter zake openlijk -met naamsvermelding- te desavoueren. Maar uitzonderingen dringen zich nu eenmaal op, via de media. Veelpleger Michiel die radio-gewijs het korrelige beeldvertier van jonge begiftigden een zegen vindt voor het Belgische publiek: het blijft gieren. Galeristen in geldnood die hun snood businessplan aan intimi tentoonspreiden (en trots dat ze zijn), kunstenaars die een smachtend publiek op diens zieltogend verlangen bespelen (en trots dat ze zijn), docenten die in hun gewilde meerduidigheid voor menig zwijgend student overduidelijke kunde bewijzen (en plots weg dat ze zijn).

Ah, ah,… verpakkingsijver rond een gegarandeerd lege doos lijkt nog steeds het meest gewichtige kantelpunt in een kunstwereldje. In het West-Vlaams vertaald : ‘Hoe krijgt men een scheet in een netzak verkocht?’ Uitgeweken West-Vlamingen en ingeweken Oostenrijkers blijken er zeer bedreven in.

Tussen dit alles door ben ik nog steeds waarlijk op zoek naar criteria om zinnige dingen rond fotografie te schrijven; oprechtheid wordt mij hierbij voor de voeten geworpen. Ter vertrappeling uiteraard. Schijnbaar lukt dit beogen niet zomaar: simpele ijkpunten worden gemarkeerd als oubollig, vierkant ingeworteld of het kwadraat van onbenullige gedachten. Te verwijderen met sterke drift.

De franke beeldenmaker is immer gevoelig voor technische kantjes, en neemt de ontnuchterende vragen naar inhoudelijke onderbouw in één bevlogen bewoording mee. Postichekennis, valsheid in geschrifte en omgang, patroonheiligen als dekdoekje: het komt als vanzelf aan het licht. Een nonsensicale vraagstelling op een open forum, het aanhoren van onaffe zinnen (die antwoorden of veronderstelde kennis moeten voorstellen) : het brengt een bedreigende dynamiek in het circuit. Het netwerk dat zelfregulerend werkt door comazwijgen en uitbanning, voor wie de vinger hanteert om te wijzen.

Wie ad fundum proeft van dit circuitje, loopt een erg groot risico : de falsificatie van de Belgische fotografie lokt de individuele uitsluiting van de verwondering uit. Bij de fotograaf die graag met goesting fotografeert. Die er niet in slaagt om aan zijn beeldhonger niet te weerstaan. Zeker niet als het licht ‘mooi zit’. Mooi zittend als een schoothondje, op het spiegelgazon, wanneer het baasje op zaterdag, met bleekwater, het opritje voor zijn fermetje kuist. Ontroerend, routineus en met zichtbaar resultaat. Meer moet dat niet zijn, de verwondering van het ogenblik vasthouden, als ware het een porseleinen kopje koffie op een zonovergoten terras. Verwondering voor het nu en voor het wellicht later en alleszins voor de eenvoudigen van staat.

Natuurlijk is er de aandrang om meer school te maken met een kleine korporaal in de rangen: een iets of wat nieuwsgierig mens verwacht meer dan loutere ‘verwondering’ als betonnering van het beeld. En richt zich daarvoor tijdelijk op ‘professionelen’. Helaas.

Het bevreemdt ook u wellicht een beetje: het spijt mij voorlopig niet om vast te stellen dat het voor het oog liggend ijkpunt ‘verwondering’ stand houdt tegen schrijfselingen van betaalde critici. Zelfs mondhoekhangend, met gekruiste vuisten kunnen deze kapers van de Belgische fotografie niet bekoren; de aanblik van hun eigen portfolio (in vage mate versneden archiefrestjes, via het derde betalerscircuit mediakundig gemaakt) en het gewicht van de leesbare residu’s nopen tot beleefd knikken. Voor wie dan nog zin heeft in het fotograferen, wenkt de wereld vol verwondering. Verbazing na verbazing.