Over de Kunst, van het overroepen.
by lucas dewaele
Veronderstel: je hebt geluisterd en gehoord dat ‘spreken zilver’ is, ‘zwijgen goud’ en dus is ‘ontmaskeren’, wetenschappelijk geredeneerd, ‘platina’ of iets galactisch zeldzaams. Waar in dit rijtje bevindt zich het werkwoord ‘overroepen’? Welk metallisch interimwoord kan het nauwst aansluiten bij de positie van ‘overroepen’? Kwik of iets moois maar giftigs, zou ik overwegen. Ware het niet dat de illusie van de medicinale kracht van ‘kwik’ nog bij ouderen en leperen van dagen levendig kan zijn. Een ander metaal dan maar, maar bovenal eentje dat Mendeljev als oxideerbaar ontsloten heeft. Ik ga rechtuit voor nummer 38, een aardalkalimetaal van de zuiverste soort. En die goed plakt aan knikkers en zo.
Als ik door provinciesteden wandel, merk ik dat niet opperbest gaat met de hedendaagse Belgische fotografen. Goedkope affichettes met de namen van ronkende afgezanten van mijn geliefd medium, worden wijd en zijd rondgeprikt met profijtige plakband en punaises. Namen die ik herken uit inderhaast ontworpen advertenties in DS, verkoopspraatjes op Radio1 (foei, Ruth Joos) en maar net ontwaarbaar in volgeplakte onthaalruimtes van stadsdiensten. Niemand is er die zelfs met de stoute ingeving opgevrolijkt wordt, om gewoon toch maar een dergelijk plakvelletje te stelen. Als souvenir, met historisch perspectief, voor de kleinkinderen. Of korterbij, voor toiletgebruik. Ik vermoed zelfs dat de camerabewaker er enkel is om te verhinderen dat er nog soortgelijk promotiegerief bijgekleefd wordt. Of dat ook de sticker ‘camerabewaking’ zelf onder aankondigingen verdwijnt. Wie zal het zeggen? Volgens het A4’tje : de fotografen.
Vroeger ging ik steevast luisteren naar fotografen. Dat had ik al meer gedaan en geconstateerd dat het kaliber van de aankondiging de inhoud van de ‘lezing’ of het ‘discours’ sterk oversteeg. Tot tweemaal toe had ik zelfs de diagnostische zekerheid met een pathologisch wezen te doen te hebben: een nog onbekende kunstenaar die per se naar het voetlicht moest gepord worden. Als acte de présence of wellicht als vuurproef van inzetbaarheid in een kunstsociëteit. Om machteloos het gegniffel van studenten te ondergaan. En dan maar weer op de reservebank van de kunstkast terecht te komen.
Ik sprak eerder over de grote tenoren en, vrouw-gunstig, tenorettes. Zelfs in deze crisistijden zijn debatmakers blijkbaar niet meer bij machte een publiek te overhalen met een chique kartonnen communiqué. Hooguit met een gestencild beeldje, een zwartwit vermelding van het parochiezaaltje, een lokale zelfstandige en het tarief van 5 euro. Nomen est omen, of beter ‘nuntius est omen’. Een golvend papiertje van te weinig grammage maakt milde vooroordelen hard. Ga ik kostbare tijd offeren of luisteren naar de stem van mijn ervaring? Er is geen klasse meer, hooguit overwegend wat ge-overroep. Of hoe schreeuw je dat?
Ik ga vooral luisteren naar een voormalig katholiek, en momenteel TV-goalgetter, leeftijdsgewijs op retour, voor humanisten en schijnbaar ongebonden zinnigen. Over beeldende en andere Kunsten. De beperkt-brave man, een Jezuïet met een lange staat van emeritaat op geloofsvlak, heet Etienne Vermeersch en heeft iets professioneels gedaan. Zijn naam en zijn werkzaamheden worden steeds gehusseld. En hij komt, hij komt naar deze stad, naar een onkatholiek zaaltje, missioneren over het ‘wezen van kunst’, met de illustratieve aanpak. (Donderdag 7 maart, 19h30, Campus Tant, Hugo Verrieststraat 68 Roeselare). Ik ga, omdat ik niet gaarne meer garen spin bij het geneuzel van bekende fotografen, die (nog) niets (meer) toe te lichten hebben. Ik ga voor een ouwe roeper die niet in acht maar in één keer zijn uitgangspunt verheldert. En ik ontzeg hem tijdelijk penitentie voor de zonde van annoncerende A3’tje. Dàt is ten minste al het dubbel van een cursusblad.
Inhoud is zeker interessant maar uw schrijfstijl is onnodig ingewikkeld. Metaforen en gezochte vergelijkingen, niet terzake doende uitwijdingen tussen veel komma’s. Een opgave om je daar als lezer doorheen te worstelen. Waarom geen heldere zinnen ?
Beste heer Vanbrabant,
Van harte dank voor uw reactie.
Het dient gezegd: U hebt overschot van gelijk. Mijn taal is vaak wat overtrokken, barok en gekunsteld. Mijn zinsconstructies zijn niet wars van enig puzzelplezier. Mijn uitweidingen ontwijden al te vaak de essentie van mijn verhaal.
Maar als ik mij toch even mag verweren.
Ik schrijf zoals ik ooit grootgebracht werd in een Roeselaarse humaniora; ‘taal’ was er een spel, een vorm van bevrijding uit het strakke keurslijf van de ‘opleiding’. De ‘taal’ die ik hanteerde, was ook voor de leraars een welgekomen aanleiding om het eens over wat anders te hebben. Over iets anders dan over het leerstofpakket – over zichzelf bijvoorbeeld.
Ook nu nog zijn mijn schrijfsels onder meer een flardje plezier in het gooien met woordjes. Ik kan in mijn woorden ook een stuk onvrede, angst en verwarring kwijt. ‘Onvrede’, bijvoorbeeld, omtrent de wijze waarop kunstrecensenten hun stukje schrijven. Ik verwijs maar naar cultuurjournalist Jan Van Hove, van De Standaard. Heldere taal, maar zonder spielerei of gelaagdheden, hol en vol voorspelbare zinsneden. (Geef mij dan maar Bernard Dewulf…)
Ik kan mij tenslotte verweren met het argument dat ik maar een fotograaf ben. En dat mijn beeldtaal hopelijk een stuk helderder is dan het jongleren met woorden en gedachten..
Maar dat is geen zekerheid: ik ben tenslotte ook ‘maar’ een onderwijsmens. Alweer geen garantie voor helderheid en transparantie van allerlei wording….
En toch: welkom in dit wereldje van mezelf.
Luc