De Kunst, van het onderwijzen.

by lucas dewaele

Een vraag om te scoren.

Ik kan het nadenken niet laten. Een flard van gewild leven en roekeloos ver- en wantrouwen. En wellicht ook een reflex van een verleden in een ondubbelzinnig katholiek college, waar het bezinnen en het spelen met ideeën enkel door enkelingen aangemoedigd werden. Ik herinner mij de namen van die behartigende leraars nog levendig. In zes lange lange jaren waren zij te tellen aan de hand van een gering aantal ledematen. Anderen lijken gewoon heengegaan, vervluchtigd zonder sporen of aanwijzingen van werkzaamheden kwijt te raken. Toch niet in onze toenmalige jonge harten en zieltjes.

Vandaag denk ik dus na. En zo ver was ik reeds geraakt, in mijn simpele analyse : in het kunstwereldje waar ik even van proefde, bleek de nuttigheid van het kunstwerk op zich onmiskenbaar nietig, in een stroom van radiospotjes, academische frases, lelijke affiches en slechte wijn op vernissages. Ik was even een bevoorrechte getuige hoe zelfs eentalig dronken galeristen-in-de-frontlinie helemaal geen scrupules hadden omtrent de status van een kunstwerk als louter economisch gegeven. Objecten, gebaren en concepten gewoon in het licht van harde valuta. Misschien verwed ik er ooit een stuk eigen rancune op : er is een onderhuidse competitie gaande tussen de usual suspects in het slijten van atelierproductie, werken waarvan de evangelische waarde uitsluitend op kunstfora bepaald wordt. Als een blijde boodschap klinkt dit niet, maar het zijn wel oprechte bevindingen tot op heden.

De Prof.

Er is natuurlijk de pictografische Prof. Etienne Vermeersch, notoir ex-gelovige op vele vlakken. ‘Wat is Kunst?’ lijkt een vraag die hij even terloops zou oplossen en dat doet hij ook minzaam in zijn wetenschappelijk en rationeel universum. Structureren, a piece of cut cake voor de prof. ‘Wat is kunst, wat is schoonheid, wat kan wat redden?’ …. ik denk het enigszins omneveld te kunnen samenvatten. Er is enerzijds de fysisch-aandoende term ‘redundantie’, een op- en neergaande golf van wederkerende leidmotieven in vele uitingen van kunst. Herhaalde hoekpatronen die het individuele geheugen en de algemene codes ondersteunen, bevestigen, waarmerken. En er zijn anderzijds de innovatieve ‘informatie-insteken’, die de nieuwe inzichten van het individu verzoenen met traditie en herkenbaarheid. Of juist omfloerst bruuskeren. En er is de ware kunstenaar die het ‘optimum’ tussen beide manipulaties beheerst. De logische vraag: ‘wat is een ware kunstenaar?’ dringt zich onverwijld op.

Ik weet, ik heb een grove doch vergeeflijke denkfout gemaakt: de veronderstelling dat de ‘kunst’ van de professor ook in het (hoger) kunstonderwijs zijn verlengde authenticiteit genoot. Met andere gedachten, dat de herkenbare en inlepelbare kunst-uitspraken van de professor ook naadloos toepasbaar zouden zijn op wat in kunstinstituten gedoceerd wordt. Mijn kinderlijk koppelen van deze gedachten is nu echt wel een teken van…. redundantie op vlak van naïviteit. Of domheid, als dit concreter klinkt, voor iemand als ik, met afgepakte winstbewijzen.

Ik heb dus iets fundamenteels bijgeleerd. De vraag ‘wat is kunst’ doet in bepaalde kringen echt niet terzake. De kwestie stellen op een doorgedreven manier, is zelfs schadelijk. Tenzij uiteraard als teaser op uitlopende vernissages – om dronkemansmonologen gaande te houden- of  als camouflagenet om ongezien een vorm van economische spiritualiteit te bedrijven. Met een schijnbaar gedreven kennis van namen, feiten en relaties als glijmiddel, die de aannemelijkheid van de expert dienen te versterken en die de galerieverkoop omkaderen. Meer niet: ik kom tot de voorlopige conclusie dat ‘kunst’ (ik bedoel het object, het product) de facto niet van belang is, in gekende milieus, waarvan een doorsnee burger kan verwachten dat het juist daar een essentieel deel van de core-business zou uitmaken. En ja, ik wijs verantwoord naar kunstscholen, waar kunststudenten hun openheid begraven ten behoeve van het zeggenschap van derden.

Ik ben kwaad. Op mezelf. Omdat ik, na 20 jaar kunstonderwijs, niet eerder inzag dat ‘kunst’ geen belang heeft buiten het individu, de maker. Buiten het regime van de auteur krijgt het werk een aparte legitimiteit. Een betekenis en een belang die het verlies aan grip van de kunstenaar telkens opnieuw benadrukt. Genadeloos en zonder aantoonbare inspraak. Natuurlijk zijn tal van kunstenaars maar wat blij met het aangeboden gewicht op een presenteerschaaltje; wie wil zich niet beredderen met vermaardheid, als connaisseurs dit graag aanbieden? Misschien is de glorie van ongebonden, authentieke artiesten niet van deze wereld. Ik blijf mij onderscheiden met vele luchthartige gedachten; ik kan het niet laten. Ik blijf in het donker over de muur kijken.

Onderweg naar huis.