Kunstig onkruidje beroer(t) mij niet.

by lucas dewaele

Ik ben alweer voor een toetsenbord gevallen. Met de gedachte dat een simpele pen hanteren uit de tijd is en volstrekt veroudezakkend klinkt. Niet louter de blote benutting van inkt en papier is belegen; het schuurpapieren bestrijken van vast gedachtengoed is dit insgelijks. En bovenal geldig voor het utilitaire kunstwereldje. Onverlichte figuren houden het terrein nutsgewijs netjes braakliggend, zodat de gewassen van Janboel er welig kunnen tieren. Het is er opwindend verblijven voor wie uitsluitend met verpakkingsijver behept is. (En hoopt er een –academische- loopbaan annex pensioen aan te verdienen.)

Ik loop alweer reactionair warm aan en, neen, actuele namen hoor je enkel in privé-modus. Je leest ze ook losjes, met terugslaande kracht, in Gielens boek omtrent ‘Kunst in netwerken’. Of, met vooruit-sorterende force, in ‘de Witte Raaf’, voor een recente, zij het onleesbare update rond kunstenaars die even boven komen drijven. (In braaksel van eigen samenstelling).

ode aan het leggen

Stel je een nieuw credo voor. Taal- en beeldpuristen geraken echt verstrikt in hun woorden en gebaren en concluderen gezamenlijk dat ‘beeld’ en ‘taal’ in geen enkele mengvorm ‘pakt’. Jawel, zoals huisbereide mayonaise pakt, voor zo ver deze niet door een menstruerend medemens samengesteld wordt. Een soortgelijke belijdenis zou onnoemelijk veel mensen tekenen. Ik denk en passant aan kunstcritici die telkens opnieuw diep moeten penetreren in hun woordenschat, om toch maar weer een beeld, weer een beeldenstorm ‘verkocht’ te krijgen. Atelierprut en zolderspullengaring : hoe kwak je daaromtrent iets academisch op het witte blad? Zonder beledigend te zijn (beurs- en broodheren lezen mee), zonder afschrikkend te zijn (kringwinkeliers halen niet alles op), zonder irrelevant te lijken (schrijf met een omhaal van ‘-ismes’, dicteert de galerijhoudster). En met de zekerheid dat niemand het stukje volleest en toch weifelend met een speculatief besluit instemt. Ah, theoretische dubio siert menig kunstmens. Gerrit Komrij maakte zich er vrolijk om; ik word er gewoon bijwijlen verdrietig van. En chagrijnig.

Er is dus het nieuwe credo: dat van ‘het mogelijk mooi zijn’ en vervolgens je bek houden. Want je hebt al teveel gezegd. Praktisch gesteld: we praten niet meer over beelden, wij kijken bijgeval stilzwijgend. Wij schrijven niet; stilte en een spirituele beroering worden de ecologische motor van de kunst- of kijkkritiek. De wereld wordt mooier, stiller en trager. Polemisten werken voortaan aan de betere aarde of elders aan de staat, mecenassen kunnen hun grijs geld elders slijten; witte raven en hun temmers kunnen nu echt tussen het kunstenaarsprecipitaat gaan wriemelen. En kunststudenten worden voortaan helemaal anders beproefd – met talent bijvoorbeeld.

Natuurlijk is dit credo strikt onstoffelijk; ik zou er mensen, critici en gevierde kunstenaars de gordijnen en de stropkoord mee injagen. Maar als denkoefening mag ik toch even..?

Ik bedenk deze optie hoofdzakelijk vanuit eigenbelang. Collectief rond het scherm, met cursisten binnen hand- en vuistbereik stel ik mij steeds de vraag: hoe illustreer ik steeds dezelfde denkbeelden, met telkens andere woorden? Dat een fotograaf (een zo simpel specimen met een fototoestel) zich te langen leste alleen laat leiden door het belijden van zijn verwondering en ware ijver inzet op de hoop dat de kijker dit ook detecteert? Ik benadruk ‘ware ijver’. Om aan mijn blijvend ongenoegen van valse vermoeienissen brandstof te geven. Want, zeg nu zelf, word jij ook zo moe van kunstanalytici, die een weerkaatsend flitslicht duiden als ‘het werk geeft licht’. Terwijl zelfs zonder academisch-verdubbelde dioptrie duidelijk is dat het om een accidentele toepassing van de natuurwet ‘invalshoek=uitvalshoek’ gaat.

ode aan de luren

Mijn ervaring in het beperkte Belgische kunstwereldje is gemarkeerd door de ware valsheid van enkelingen die er rondhangen, doceren, tentoonstellen, manipuleren. Deze uitspraak is voldoende onbarok en prozaïsch om duidelijk te zijn. Natuurlijk snap ik dat ‘kunst’ ook vervangen kan worden door ‘oorbellen’, ‘zeepsop’ of ‘politiek’, wereldjes met eigen ethiek en pathos. Maar als ongebonden DKO-docent –noch kwaad, noch aardig- dien ik wel tot openbaren, niet tot maskeren of bedotten.

Een kat is een kat. Meer dus dan een viervoeter, wiens manifeste perceptie vanuit het perspectief van de muis, als een desorganiserend en paralyserend verschijnsel, de onneutrale spanning van het dier-zijn accentueert. Analyses als ‘De immateriële realiteit van de beelden valt veelal samen met de materiële realiteit van de tentoonstellingsruimte’ is een belazerende manier van verklaren dat een dame of heer grijzige archiefbeelden met doordeweekse industriële presentatie-middelen in een leuke ruimte mag tonen, voor een select publiek. Dat overigens onwetend is/wil zijn. Kijk, dit foppende taalgebruik, ik heb er een bloedkankerhekel aan. Een kat is een kat en bovendien is mijn kat mijn kat. Het is een meisje en ik gesel ze katvriendelijk dag aan dag. Conventioneel kijken naar en spreken over fotografie: door mijn onbeduvelende benadering krijgen beelden ‘plots’ een signatuur toegemeten.

Die van een kat in een zak.

P.s. tussenliggende beelden: met een analoge Leica M5 , en in drie (3) exemplaren afgedrukt op Ilford FB Galerie, formaat 50cm op 72cm, dibond met laminaat, genummerd en gesigneerd door de kunstenaar.  Te koop in Galerie Kunstschede, in Dekzele-Schaarbeek.