Het desoxyribonucleïnezuur van fraude.

by lucas dewaele

Het is een hele gedeisdstelling uit gespecialiseerde bronnen te vernemen dat een kunstenaar écht werkt en in het bijzonder ‘onderzoekt’. Onlangs nog overspoelde mij een lijstje ‘onderzoeksgebieden’ die momenteel ‘in’ zijn. Een trendy voorbeeldje: de invloed van ijdelheid en van het ouder-worden op het individu, het onveiligheidsgevoel van de enkeling in de urbane ruimte en de gebreken van individuele gezichtsverlamming en wat er op zich aan te doen is. Ook het complexere ontrafelen van verborgen spanningsvelden tussen de individuele manspersoon en de Macht, blijkt een onkoel hangijzer. Gepokt in een omkadering van een steeds lichter wegend, academisch-ogend woordenkluwen. Favoriete terminologie: ‘context’, ‘een expliciete daad’, ‘een compliciet discours’, ‘een zelf-kritische, mutuele herkenningsreflex’….  Het gebruik van die woorden veronderstelt een quasi deemoedige houding bij de niet-kenner-wel-kijker. Ze behelzen een bijna-devote oproep tot stilte en stilstand. Vooral van wie de kritische geest uit de armen sluit. En voor wie teveel respect toont voor de experten die de waarde van ingelijste excrementjes sacraliseren.

De aanleiding voor deze bedenking is eenvoudig: voor wie er op let, valt het wellicht geweldig op dat een kleine schare van bepaalde kunstenaars zowel lokaal als nationaal kloek-geolied vermarkt worden. Het werd blijkbaar –o, crisis- tijd voor de aanpak van een gemazelde marketeer en die heeft een topprestatie neergezet; dat is alvast duidelijk. Het bezet houden van bepaalde musea (M, bijvoorbeeld) verwordt steevast tot prerogatief van een ‘gelovige’ binnenwacht. Andere bredere ingrepen van markt-strategisch inzicht: gewichtig genummerde litho’s krijgen een waardevol krantenomhulsel; prime-time op Radio1 wordt mantra-matig gevuld met een zeer denigrerende boodschap : ‘jij bent een prutser; kom snel zien naar wat echt top is’, in –ik zeg maar iets- fotografie. Ook provinciaal-lokaal blijkt er zich een sterke monopolisering door zogenaamde mondiale namen af te tekenen. Crisis of niet: met gemeenschapscenten worden kunstenaars onstuimig belangrijk verklaard. Een roze en rode loper, het is uitkijken geblazen voor de onbefaamde kunstwerker uit de parochie. Diens zolder raakt trouwens langzaam vol met kunstwerken van eigen makelij; kleurige lopers kunnen er niet bij.

Een Oostenrijks merrietje op leeftijd, in een Brusselse stal.

Deze gedachten werden recent wat aangezwengeld door een aantal gebeurtenissen in de media. Ten eerste. Iets wat mij bijzonder hard trof op 21 maart: de geopenbaarde ‘onderzoeksfraude’ aan universiteiten of, om in de ongetruceerde terminologie te blijven: geknoei met onderzoeksresultaten. Wellicht is dit nieuws nu al quasi vergeten, maar stel je het toch maar voor:  geachte professoren werden door hun studentjes aangeklaagd wegens… fraude, fopperij, façade . Even kreeg ik een ceremoniële déjà-vu, als ik terugdenk aan mijn tijd aan een Brusselse kunstinstelling. Hoe durven die domorige studentjes aan het renommée van eminente figuren friemelen? Respectloos -zeker voor hun professionele toekomst- , maar met een hart en tong en dadendrang in een goeie katholieke volgorde. Ik betoon respect voor zoveel jeugdige afvalligheid en wens hen heilig vuur om de wassen neuzen blijvend te bestoken. Misschien moeten gladgeschoren politici tussendoor eens doorheen het betonnen coconnetje van meer onderwijs in de schaduw boren. Asjeblief.

Een tweede feit dat mij enigermate aanstootte, is het behendig wereldkundig maken van het kunstwerk van Maya Bösch en Régis Golay . Zijnde een opgehangen dood paardenlijf, toevallig ergens op een centrale plek in Genève. En zeker niet bedoeld om te choqueren. Hooguit om te ‘decontextualiseren’, het debat aan te zwengelen en om toevallige vegetariërs te schofferen, maar dan als collaterale poets. Ik herken een zo evidente en slinkse kunstgreep als een constante wederkerigheid in het kunstwereldje zoals het beleefd en gestuurd wordt in ons kleine landje. En zoals het ook dubbelzinnig en anoniem verweven wordt in bepaalde vormen van kunstonderwijs. Maar daar wordt deze subtiele falsificatie eerder als strategische behendigheid en handigheid aangeprezen, als een uiting van een persoonlijkheidskenmerk sine qua non. Terwijl het in feite om een puur gemanipuleerde vorm van (eufemistisch bedoeld) ‘smaakbepaling’ betreft. Een believer uit de kring wordt aangetikt en voelt zich comfortabel ongetoucheerd. Iedereen vaart wel bij het meestappen in de logica van de behandelde integriteit. Behalve de occasionele non-believer die zich andere vragen stelt. Maar ook voor deze bonhomme is er een beleidslijn uitgetekend. Laat mij even een belanghebbende citeren. ‘Charlotte Moser, de directrice van een moderne kunstgalerij in Genève, geeft toe dat dieren en baby’s altijd een schot in de roos zijn. Mensen reageren daar vaak heel emotioneel op. Ze kunnen er niet vanop een afstand naar kijken en missen zo de boodschap van de kunstenaar. Het volk mag zich echter ook eens vragen stellen en niet altijd slikken wat de media ons voorkauwen.’ (HLN, 4 april 2012) Ik leid af dat wie afkeurend en te dichtbij kijkt, iets mist. Dom en doof voor een artistieke boodschap en zeker geen kritische geest tegenover de informatiestroom van de media. Het volk is dwaas, oningelicht, koppig. Ik meen hierin een futiele contradictie te ontdekken: gebruikt de galleriehoudster net niet de volkse media om haar ‘plan de campagne’ uit de doeken te doen en wat aandacht op te eisen voor het statement van het kunstenaarsduo? (Die boodschap is overigens vrij simpel : het aflijvige paard symboliseert de verloren gevechten des levens… Sterke geur overigens.)

Lappersfortbosje : ‘de verloren gevechten des levens’

Ik verbind beide ervaringen – wetenschappelijke fraude in het academische milieu en zeer uitgekiend werkplan in het kunstcircuit. Ik vrees dat beide kringen qua draaiboeken vaak eenstemmigheid laten horen. En dat spijt mij nog elke dag. Het komt neer op het verzuren van het DNA van de kunst.

Waaruit bestaat dit DNA dan wel? Ik weet het nauwelijks: ik bestudeer al kijkend, al fotograferend. Maar ik ben wel vrij zeker omtrent de niet-bestanddelen van hedendaagse en  listige ‘kunst’. Kunst draait niet (meer) om dure, edele grondstoffen. Kunst draait niet (meer) om ambacht, om aangeboren talent, om inzet, om energie, om ongekunsteldheid. (Ter invulling van deze behoeften zijn er steeds vakmensen-uitvoerders.) Kunst draait ook niet om het helder idee, een concept, een besluit, een onderwerp, een pakbare uitleg van een intellectueel beredeneerd traject. Daarvoor worden inhoudelijk-nuchtere vragen meestal meesmuilend genegeerd of met een kwinkslag ontweken. Het denigrerend estimeren van de vraagsteller is daarbij het aangewezen reactiepatroon. Hij is de man buiten de connectie, het netwerk.

Mensen. Je moet een weinig halfzacht zijn om te geloven dat kunst –zoals actueel belicht in media, Brusselse instellingen en Luikse galerietjes- iets te maken heeft met materie, ambacht of intellectuele arbeid. Het heeft een verbazend verband met een basisvorm van economie en, dieper liggend, een voorkomen van een spiritualiteit. Een opwellend voorbeeldje: een kunstenaar die zich argeloos blootstelde tegenover kunststudenten, nam ongegeneerd citaten als ‘de kwestie ‘geld’ zit altijd in mijn hoofd’ en ‘het komt er op aan de eerste te zijn’ in de bek. Trots ook dat hij met wraak als energetische drang en met een valse perskaart in het ‘wereldje’ kon penetreren. Ik kan me dus niet bevrijden van het gevoel dat simpel fatsoen (niet het soort dat publiekelijk beleden wordt) niet eigen is aan de actuele kunstenaar met naam en gefingeerde faam.

Kunstwetenschapsonderzoeksfraude. De gedaante van dit woord is beangstigend: het staat haaks op mijn kinderlijk geloof in de ruiterlijke erecodes van de kunstenaar. Maar ik kan me deerlijk vergissen; ik ben tenslotte maar een koppig fotograaf, die ontevreden is over het loutere instemmen met de conclusies van de ingewijden. Ik dacht even, het wordt tijd om namen te noemen. Om met cactussen de ballonnenwinkel op te leuken. Of is dit geen daad van naastenliefde tussen missionarissen?

decontextualisering